Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- schijn:
- schijnen:
-
Wiktionary:
- schijn → Schein, Schimmer
- schijn → Schein, Luft, Anschein, Ansehen, Augenschein, Aussehen, Äußere, Gesicht, Miene, Anblick, Aspekt, Erscheinung, Eile, Geschwindigkeit, Hast, Licht
- schijnen → erscheinen, scheinen, leuchten
- schijnen → scheinen, dünken, leuchten, blinken, glänzen, schimmern, strahlen, aussehen, erscheinen, zum Vorschein kommen, sich zeigen, auftauchen, zutage treten, an den Tag kommen, ans Licht kommen, als … dastehen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schijn (Nederlands) in het Duits
schijn:
-
de schijn (dekmantel; façade; voorkomen; masker)
der Deckmantel -
de schijn (schijnsel; gloed; glans; straling)
-
de schijn (illusie)
-
de schijn (flikkering; schittering; flakkering; geflikker)
Vertaal Matrix voor schijn:
Verwante woorden van "schijn":
Wiktionary: schijn
schijn
schijn
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schijn | → Schein | ↔ shine — brightness from a source of light |
• schijn | → Luft; Anschein; Ansehen; Augenschein; Aussehen; Schein; Äußere; Gesicht; Miene; Anblick; Aspekt; Erscheinung | ↔ air — mélange gazeux constituer l’atmosphère. |
• schijn | → Eile; Geschwindigkeit; Hast; Anblick; Aussehen; Aspekt; Erscheinung | ↔ allure — façon d’aller, de marcher. |
• schijn | → Licht | ↔ lumière — physique|fr radiation électromagnétique qui peut produire une sensation visuelle. |
schijnen:
-
schijnen (lijken; eruit zien; toeschijnen)
scheinen; beleuchten; ähneln; den Anschein haben; belichten-
den Anschein haben werkwoord (habe den Anschein, hast den Anschein, hat den Anschein, hatte den Anschein, hattet den Anschein, den Anschein gehabt)
-
schijnen (de schijn van iets hebben)
-
schijnen (licht geven)
-
schijnen (fonkelen; stralen; flikkeren; glanzen; sprankelen; twinkelen)
Conjugations for schijnen:
o.t.t.
- schijn
- schijnt
- schijnt
- schijnen
- schijnen
- schijnen
o.v.t.
- scheen
- scheen
- scheen
- schenen
- schenen
- schenen
v.t.t.
- heb geschenen
- hebt geschenen
- heeft geschenen
- hebben geschenen
- hebben geschenen
- hebben geschenen
v.v.t.
- had geschenen
- had geschenen
- had geschenen
- hadden geschenen
- hadden geschenen
- hadden geschenen
o.t.t.t.
- zal schijnen
- zult schijnen
- zal schijnen
- zullen schijnen
- zullen schijnen
- zullen schijnen
o.v.t.t.
- zou schijnen
- zou schijnen
- zou schijnen
- zouden schijnen
- zouden schijnen
- zouden schijnen
en verder
- ben geschenen
- bent geschenen
- is geschenen
- zijn geschenen
- zijn geschenen
- zijn geschenen
diversen
- schijn!
- schijnt!
- geschenen
- schijnend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
schijnen (licht verspreiden)
-
schijnen (doen voorkomen)
Vertaal Matrix voor schijnen:
Verwante woorden van "schijnen":
Synoniemen voor "schijnen":
Antoniemen van "schijnen":
Verwante definities voor "schijnen":
Wiktionary: schijnen
schijnen
Cross Translation:
verb
schijnen
-
zich voordoen, vaak op bedrieglijke wijze
- schijnen → erscheinen; scheinen
-
naar verluidt
- schijnen → scheinen
-
straling uitzenden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schijnen | → scheinen; dünken | ↔ seem — to appear |
• schijnen | → leuchten; scheinen | ↔ shine — to emit light |
• schijnen | → scheinen | ↔ strike — to impress, to seem |
• schijnen | → blinken; glänzen; scheinen; schimmern; strahlen | ↔ briller — (term, sens étymologique, désormais inusité) S’agiter, aller de-ci de-là, frétiller d’impatience. |
• schijnen | → leuchten | ↔ luire — émettre de la lumière. |
• schijnen | → scheinen; aussehen; erscheinen; zum Vorschein kommen; sich zeigen; auftauchen; zutage treten; an den Tag kommen; ans Licht kommen; als … dastehen | ↔ paraître — exposer à la vue, se faire ou se laisser voir, se manifester. |
• schijnen | → scheinen | ↔ sembler — avoir l’air, l’apparence |