Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- scheuten:
- scheut:
-
Wiktionary:
- scheut → Spross, Sprössling, Ableger, Pfropfreis, Reis, Steckling
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor scheuten (Nederlands) in het Duits
scheuten:
-
de scheuten (pijnscheuten)
die Schmerzensstiche -
de scheuten (stekken; spruiten; schoten)
-
de scheuten (nieuwe twijgen; knoppen; uitlopers)
Vertaal Matrix voor scheuten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Ausläufer | knoppen; nieuwe twijgen; scheuten; uitlopers | barkrukken; rank; ranken |
Böcke | knoppen; nieuwe twijgen; scheuten; uitlopers | barkrukken; keusteunen |
Reisig | knoppen; nieuwe twijgen; scheuten; uitlopers | rijshout; sprokkelhout |
Schmerzensstiche | pijnscheuten; scheuten | |
Sessel | knoppen; nieuwe twijgen; scheuten; uitlopers | banken; crapaud; fauteuil; gestoelte; luie stoel; makkelijke stoel; stoel; stoelen; zetel; zetels; zitbanken; zitplaats |
Setzlinge | scheuten; schoten; spruiten; stekken | geplant aantal; gepoot aantal |
Sprößlinge | scheuten; schoten; spruiten; stekken | broed; broedsel; gebroed |
Stecklinge | scheuten; schoten; spruiten; stekken |
Verwante woorden van "scheuten":
scheuten vorm van scheut:
-
de scheut (stekje; spruit; loot)
-
de scheut (plantestekje; spruit; jonge plant; schoot; stek)
Vertaal Matrix voor scheut:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schuß | jonge plant; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek | bam; dreun; explosie; klap; knal; kwak; ontploffing; plof; scheutje; scheutjes; smak |
Schößling | loot; scheut; spruit; stekje | |
Sproß | loot; scheut; spruit; stekje | afstammeling; nakomeling; rank; ranken; telg; uitloper |
Sprößling | jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje | afstammeling; dreumes; hummel; jochie; klein jongetje; klein kind; kleintje; nakomeling; peuter; telg; uk; worm; wurm |
Trieb | jonge plant; loot; plantestekje; scheut; schoot; spruit; stek; stekje | aandrift; drift; drijven van vee; genoegen; genot; instinct; jool; leut; lust; plezier; pret; rank; ranken; seksuele begeerte; voortgedreven vee |