Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schep (Nederlands) in het Duits

schep:

schep [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de schep (spade; schop)
    der Spaten
    • Spaten [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor schep:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Spaten schep; schop; spade scheppen; schoppen; spades

Verwante woorden van "schep":


Verwante definities voor "schep":

  1. hoeveelheid die je met een schep kunt scheppen1
    • mag ik twee schepjes suiker?1
  2. voorwerp dat bestaat uit een steel met een blad1
    • ik gebruikte een schep om het zand weg te halen1

Wiktionary: schep


Cross Translation:
FromToVia
schep Schaufel; Schüppe shovel — tool for moving portions of material
schep Spaten spade — a garden tool with a handle and a flat blade for digging
schep Schüppe; Schippe pelleoutil constituer d’une plaque mince, généralement en métal, avec ou sans rebords et souvent courbe et dont l’extrémité peut être plus ou moins arrondie, muni d’un manche en bois plus ou moins long. Cet outil est utiliser pour [[déplace

scheppen:

scheppen werkwoord (schep, schept, schepte, schepten, geschept)

  1. scheppen (in het leven roepen; maken)
    machen; produzieren; herstellen; kreieren; schaffen; verfertigen; bilden; erschaffen; fabrizieren; entwickeln; tun; konstruieren; entwerfen; erzeugen; schöpfen; gestalten; erfinden; anfertigen; hervorbringen; formen; ins Leben rufen; entstehen; skizzieren
    • machen werkwoord (mache, machst, macht, machte, machtet, gemacht)
    • produzieren werkwoord (produziere, produzierst, produziert, produzierte, produziertet, produziert)
    • herstellen werkwoord (herstelle, herstellst, herstellt, herstellte, herstelltet, hergestellt)
    • kreieren werkwoord (kreiere, kreierst, kreiert, kreierte, kreiertet, gekreiert)
    • schaffen werkwoord (schaffe, schaffst, schafft, schuff, schufft, geschaffen)
    • verfertigen werkwoord (verfertige, verfertigst, verfertigt, verfertigte, verfertigtet, verfertigt)
    • bilden werkwoord (bilde, bildest, bildet, bildete, bildetet, gebildet)
    • erschaffen werkwoord
    • fabrizieren werkwoord (fabriziere, fabrizierst, fabriziert, fabrizierte, fabriziertet, fabriziert)
    • entwickeln werkwoord (entwickele, entwickelst, entwickelt, entwickelte, entwickeltet, entwickelt)
    • tun werkwoord (tue, tuest, tut, tat, tatet, getan)
    • konstruieren werkwoord (konstruiere, konstruierst, konstruiert, konstruierte, konstruiertet, konstruiert)
    • entwerfen werkwoord (entwerfe, entwirfst, entwirft, entwarf, entwarft, entworfen)
    • erzeugen werkwoord (erzeuge, erzeugst, erzeugt, erzeugte, erzeugtet, erzeugt)
    • schöpfen werkwoord (schöpfe, schöpfst, schöpft, schöpfte, schöpftet, geschöpft)
    • gestalten werkwoord (gestalte, gestaltest, gestaltet, gestaltete, gestaltetet, gestaltet)
    • erfinden werkwoord (erfinde, erfindest, erfindet, erfand, erfandet, erfunden)
    • anfertigen werkwoord (fertige an, fertigst an, fertigt an, fertigte an, fertigtet an, angefertigt)
    • hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
    • formen werkwoord (forme, formst, formt, formte, formtet, geformt)
    • ins Leben rufen werkwoord
    • entstehen werkwoord (entstehe, entstehst, entsteht, entstand, entstandet, entstanden)
    • skizzieren werkwoord (skizziere, skizzierst, skizziert, skizzierte, skizziertet, skizziert)
  2. scheppen (lepelen)
    schöpfen; schaufeln; löffeln
    • schöpfen werkwoord (schöpfe, schöpfst, schöpft, schöpfte, schöpftet, geschöpft)
    • schaufeln werkwoord (schaufele, schaufelst, schaufelt, schaufelte, schaufeltet, geschaufelt)
    • löffeln werkwoord (löffele, löffelst, löffelt, löffelte, löffeltet, gelöffelt)
  3. scheppen (opgraven; graven; opdelven)
    ausgraben; graben; aufgraben
    • ausgraben werkwoord (grabe aus, gräbst aus, gräbt aus, grub aus, grubt aus, ausgegraben)
    • graben werkwoord (grabe, gräbst, gräbt, grub, grubt, gegraben)
    • aufgraben werkwoord

Conjugations for scheppen:

o.t.t.
  1. schep
  2. schept
  3. schept
  4. scheppen
  5. scheppen
  6. scheppen
o.v.t.
  1. schepte
  2. schepte
  3. schepte
  4. schepten
  5. schepten
  6. schepten
v.t.t.
  1. heb geschept
  2. hebt geschept
  3. heeft geschept
  4. hebben geschept
  5. hebben geschept
  6. hebben geschept
v.v.t.
  1. had geschept
  2. had geschept
  3. had geschept
  4. hadden geschept
  5. hadden geschept
  6. hadden geschept
o.t.t.t.
  1. zal scheppen
  2. zult scheppen
  3. zal scheppen
  4. zullen scheppen
  5. zullen scheppen
  6. zullen scheppen
o.v.t.t.
  1. zou scheppen
  2. zou scheppen
  3. zou scheppen
  4. zouden scheppen
  5. zouden scheppen
  6. zouden scheppen
en verder
  1. ben geschept
  2. bent geschept
  3. is geschept
  4. zijn geschept
  5. zijn geschept
  6. zijn geschept
diversen
  1. schep!
  2. schept!
  3. geschept
  4. scheppend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

scheppen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het scheppen (creëren; maken)
    Kreieren; Anfertigen; die Herstellung; die Verfertigung; die Anfertigung

scheppen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de scheppen (spades; schoppen)
    die Schaufeln; die Spaten
    • Schaufeln [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Spaten [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor scheppen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Anfertigen creëren; maken; scheppen aanmaken; creatie; fabriceren; maaksel; maken; produceren; schepping; vervaardigen; vervaardiging
Anfertigung creëren; maken; scheppen aanmaak; aanmaken; bereiden; bereiding; creatie; fabricage; fabricatie; maak; maaksel; maken; marinade; merk; productie; schepping; toebereiding; vervaardiging
Herstellung creëren; maken; scheppen aanmaak; constructie; creatie; fabricage; fabricatie; maak; maaksel; maken; merk; productie; schepping; vervaardiging
Kreieren creëren; maken; scheppen
Schaufeln scheppen; schoppen; spades
Spaten scheppen; schoppen; spades schep; schop; spade
Verfertigung creëren; maken; scheppen aanmaken; bereiden; bereiding; creatie; fabricage; maaksel; maken; marinade; productie; schepping; toebereiding; vervaardiging
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anfertigen in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; fabriceren; herzien; maken; produceren; veranderen; vervaardigen; verwisselen; voortbrengen; wijzigen
aufgraben graven; opdelven; opgraven; scheppen
ausgraben graven; opdelven; opgraven; scheppen blootleggen; uitgraven
bilden in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; bekwamen; bewerkstelligen; coachen; evolueren; harden; herzien; kneden; maken; modelleren; muziek componeren; oefenen; ontwikkelen; realiseren; tot ontwikkeling brengen; trainen; veranderen; vervaardigen; verwerkelijken; verwezenlijken; verwisselen; vormen; wijzigen
entstehen in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; herzien; ontspringen; ontspruiten; ontstaan; ontstaan uit; oprijzen; rijzen; tot stand komen; uitbotten; uitkomen; uitlopen; veranderen; verwisselen; voortkomen; voortkomen uit; wijzigen
entwerfen in het leven roepen; maken; scheppen afschilderen; beschrijven; concipiëren; in concept schrijven; omschrijven; ontwerpen; schetsen
entwickeln in het leven roepen; maken; scheppen bekwamen; coachen; evolueren; fabriceren; harden; maken; oefenen; ontplooien; ontwerpen; ontwikkelen; produceren; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; trainen; vervaardigen; voortbrengen
erfinden in het leven roepen; maken; scheppen bedenken; beschouwen; bespiegelen; evolueren; fantaseren; fingeren; nadenken; ontwerpen; ontwikkelen; overdenken; overpeinzen; peinzen; simuleren; uitdenken; uitvinden; veinzen; verdichten; verzinnen; voorjokken; voorliegen; voorwenden
erschaffen in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; herzien; veranderen; verwisselen; wijzigen; wrochten
erzeugen in het leven roepen; maken; scheppen aankweken; aanplanten; fabriceren; fokken; genereren; kweken; maken; opkweken; planten; procreëren; produceren; telen; totstandbrengen; verbouwen; vervaardigen; verwekken; voortbrengen
fabrizieren in het leven roepen; maken; scheppen fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
formen in het leven roepen; maken; scheppen boetseren; gestalte geven; kneden; maken; modelleren; ontwikkelen; tot ontwikkeling brengen; vervaardigen; vorm geven; vorm geven aan; vormen
gestalten in het leven roepen; maken; scheppen afwerken; boetseren; fatsoeneren; garneren; gestalte geven; kneden; maken; modelleren; muziek componeren; opmaken; opsmukken; schotels garneren; versieren; vervaardigen; vorm geven; vorm geven aan; vormen; vormgeven
graben graven; opdelven; opgraven; scheppen delven; graven; uitgraven
herstellen in het leven roepen; maken; scheppen deponeren; fabriceren; hernieuwen; herstellen; leggen; maken; neerleggen; neerzetten; plaatsen; produceren; renoveren; stationeren; totstandbrengen; verbeteren; vernieuwen; vervaardigen; voortbrengen; zetten
hervorbringen in het leven roepen; maken; scheppen aankweken; aanplanten; fokken; gebukt gaan onder; genereren; kweken; laten zien; ontwerpen; openbaren; opfokken; opkweken; planten; procreëren; te voorschijn halen; telen; tevoorschijn brengen; torsen; verbouwen; voor de dag halen; voortbrengen; zich uiten
ins Leben rufen in het leven roepen; maken; scheppen
konstruieren in het leven roepen; maken; scheppen bouwen; construeren; ontwerpen
kreieren in het leven roepen; maken; scheppen ontwerpen
löffeln lepelen; scheppen
machen in het leven roepen; maken; scheppen fabriceren; functioneren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
produzieren in het leven roepen; maken; scheppen fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen
schaffen in het leven roepen; maken; scheppen aan verwachtingen beantwoorden; aan verwachtingen voldoen; bedingen; bewerkstelligen; bolwerken; distribueren; doen; exploiteren; fiksen; fixen; flikken; functioneren; handelen; klaarspelen; lappen; lenen; ontlenen; realiseren; ronddelen; rooien; tot stand brengen; uitbuiten; uitreiken; uitrichten; uitvoeren; verdelen; verrichten; verschaffen; verstrekken; verwerkelijken; verwezenlijken; voor elkaar krijgen
schaufeln lepelen; scheppen delven; graven
schöpfen in het leven roepen; lepelen; maken; scheppen lenen; ontlenen
skizzieren in het leven roepen; maken; scheppen afschilderen; beschrijven; in concept schrijven; omschrijven; schetsen
tun in het leven roepen; maken; scheppen aanwenden; ageren; arbeiden; benutten; doen; functioneren; gebruik maken van; gebruiken; handelen; leven; manipuleren; opereren; optreden; procederen; te werk gaan; toepassen; uitrichten; uitvoeren; verrichten; werken
verfertigen in het leven roepen; maken; scheppen afwisselen; fabriceren; herzien; maken; produceren; veranderen; vervaardigen; verwisselen; voortbrengen; wijzigen
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
erschaffen geboren; gecreëerd; gemaakt; geschapen; ter wereld gekomen

Verwante woorden van "scheppen":


Synoniemen voor "scheppen":


Verwante definities voor "scheppen":

  1. het maken, laten ontstaan1
    • God schiep de wereld in zeven dagen1
  2. het met een schep verplaatsen1
    • ik schepte het zand in de kruiwagen1

Wiktionary: scheppen

scheppen
verb
  1. het doen ontstaan uit niets
  2. met een lepel of spaan een hoeveelheid materiaal uit een vat naar boven halen
scheppen
  1. etwas künstlerisch oder handwerklich erzeugen

Cross Translation:
FromToVia
scheppen kreieren; schaffen create — to put into existence
scheppen entwerfen create — to design, invest with a new form, shape etc.
scheppen schaufeln shovel — to move materials with a shovel
scheppen abfassen; verfassen; setzen composerformer un tout de l’assemblage de plusieurs parties, parler des choses physiques et des choses morales.
scheppen schaffen; erschaffen créertirer quelque chose du néant, faire de rien quelque chose.
scheppen schöpfen; entnehmen; entlehnen puiser — Prendre de l’eau dans un puits, dans une rivière, à une source, etc.