Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schenden (Nederlands) in het Duits

schenden:

schenden werkwoord (schend, schendt, schond, schonden, geschonden)

  1. schenden (ontheiligen; ontwijden)
    schänden; entwürdigen; entweihen; entehren; freveln
    • schänden werkwoord (schände, schändest, schändet, schändete, schändetet, geschändet)
    • entwürdigen werkwoord (entwürdige, entwürdigst, entwürdigt, entwürdigte, entwürdigtet, entwürdigt)
    • entweihen werkwoord (entweihe, entweihst, entweiht, entweihte, entweihtet, entweiht)
    • entehren werkwoord (entehre, entehrst, entehrt, entehrte, entehrtet, entehrt)
    • freveln werkwoord (frevle, frevelst, frevelt, frevelte, freveltet, gefrevelt)

Conjugations for schenden:

o.t.t.
  1. schend
  2. schendt
  3. schendt
  4. schenden
  5. schenden
  6. schenden
o.v.t.
  1. schond
  2. schond
  3. schond
  4. schonden
  5. schonden
  6. schonden
v.t.t.
  1. heb geschonden
  2. hebt geschonden
  3. heeft geschonden
  4. hebben geschonden
  5. hebben geschonden
  6. hebben geschonden
v.v.t.
  1. had geschonden
  2. had geschonden
  3. had geschonden
  4. hadden geschonden
  5. hadden geschonden
  6. hadden geschonden
o.t.t.t.
  1. zal schenden
  2. zult schenden
  3. zal schenden
  4. zullen schenden
  5. zullen schenden
  6. zullen schenden
o.v.t.t.
  1. zou schenden
  2. zou schenden
  3. zou schenden
  4. zouden schenden
  5. zouden schenden
  6. zouden schenden
en verder
  1. ben geschonden
  2. bent geschonden
  3. is geschonden
  4. zijn geschonden
  5. zijn geschonden
  6. zijn geschonden
diversen
  1. schend!
  2. schendt!
  3. geschonden
  4. schendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schenden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entehren ontheiligen; ontwijden; schenden
entweihen ontheiligen; ontwijden; schenden kapotmaken; moeren; mollen
entwürdigen ontheiligen; ontwijden; schenden
freveln ontheiligen; ontwijden; schenden
schänden ontheiligen; ontwijden; schenden lelijk maken; mismaken; misvormen; onteren; ontsieren; ontwijden; schoonheid benadelen; verminken

Wiktionary: schenden

schenden
verb
  1. iets niet in acht nemen
schenden
verb
  1. geweihte oder geheiligte Dinge schänden, entehren

Cross Translation:
FromToVia
schenden verletzen violate — to break or fail to act by rules
schenden brechen; abbrechen; aufbrechen; zermalmen; zerschmettern briserrompre, mettre en pièces.
schenden beschädigen; Schaden zufügen; verderben; verletzen; beeinträchtigen; schaden; untergraben détériorermettre en mauvais état.
schenden verletzen; brechen violer — Enfreindre, porter atteinte à, attenter à

Verwante vertalingen van schenden