Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- schelen:
- schel:
-
Wiktionary:
- schelen → kümmern
- schelen → aufschieben, fristen, stunden, vertagen, verzögern, verschieden sein, variieren, schwanken, abwechseln, wechseln, abweichen, differieren, sich unterscheiden, fehlen, missen, mangeln, ermangeln, verfehlen, vermissen
- schel → grell, herb, scharf, beißend, heftig, hart, rau, streng, bitter, sauer, schrill, gellend, akut, hitzig, plötzlich auftretend, spitz, spitzwinkelig, grelltönend, durchdringend, spitzfindig, subtil, geistreich, sinnreich, witzig, gewürzt, Klingel, Schelle, Glocke
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor schelen (Nederlands) in het Duits
schelen:
-
het schelen (verschillen)
-
schelen (verschil maken; verschillen)
unterschiedlich sein; abweichen; sich unterscheiden-
unterschiedlich sein werkwoord
-
sich unterscheiden werkwoord (unterscheide mich, unterscheidest dich, unterscheidet sich, unterschied sich, unterschiedet euch, sich unterschieden)
-
Conjugations for schelen:
o.t.t.
- scheel
- scheelt
- scheelt
- schelen
- schelen
- schelen
o.v.t.
- scheelde
- scheelde
- scheelde
- scheelden
- scheelden
- scheelden
v.t.t.
- heb gescheeld
- hebt gescheeld
- heeft gescheeld
- hebben gescheeld
- hebben gescheeld
- hebben gescheeld
v.v.t.
- had gescheeld
- had gescheeld
- had gescheeld
- hadden gescheeld
- hadden gescheeld
- hadden gescheeld
o.t.t.t.
- zal schelen
- zult schelen
- zal schelen
- zullen schelen
- zullen schelen
- zullen schelen
o.v.t.t.
- zou schelen
- zou schelen
- zou schelen
- zouden schelen
- zouden schelen
- zouden schelen
en verder
- ben gescheeld
- bent gescheeld
- is gescheeld
- zijn gescheeld
- zijn gescheeld
- zijn gescheeld
diversen
- scheel!
- scheelt!
- gescheeld
- schelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor schelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Differenzen | schelen; verschillen | |
Unterschiede | schelen; verschillen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abweichen | schelen; verschil maken; verschillen | afweken; afwijken; verschillen |
sich unterscheiden | schelen; verschil maken; verschillen | excelleren; onderscheiden; overtreffen; schitteren; uitblinken; uitblinken boven; uitmunten; uitsteken |
unterschiedlich sein | schelen; verschil maken; verschillen |
Verwante woorden van "schelen":
Verwante definities voor "schelen":
Wiktionary: schelen
schelen
Cross Translation:
verb
-
een verschil maken
- schelen → kümmern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• schelen | → aufschieben; fristen; stunden; vertagen; verzögern; verschieden sein; variieren; schwanken; abwechseln; wechseln; abweichen; differieren; sich unterscheiden | ↔ différer — Traductions à trier suivant le sens |
• schelen | → fehlen; missen; mangeln; ermangeln; verfehlen; vermissen | ↔ manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute. |
schelen vorm van schel:
-
de schel (bel)
Vertaal Matrix voor schel:
Verwante woorden van "schel":
Wiktionary: schel
Cross Translation:
Computer vertaling door derden: