Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. schaften:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor schaften (Nederlands) in het Duits

schaften:

schaften werkwoord (schaft, schaftte, schaftten, geschaft)

  1. schaften
    essen
    • essen werkwoord (esse, ißt, aß, aßt, gegessen)

Conjugations for schaften:

o.t.t.
  1. schaft
  2. schaft
  3. schaft
  4. schaften
  5. schaften
  6. schaften
o.v.t.
  1. schaftte
  2. schaftte
  3. schaftte
  4. schaftten
  5. schaftten
  6. schaftten
v.t.t.
  1. ben geschaft
  2. bent geschaft
  3. is geschaft
  4. zijn geschaft
  5. zijn geschaft
  6. zijn geschaft
v.v.t.
  1. was geschaft
  2. was geschaft
  3. was geschaft
  4. waren geschaft
  5. waren geschaft
  6. waren geschaft
o.t.t.t.
  1. zal schaften
  2. zult schaften
  3. zal schaften
  4. zullen schaften
  5. zullen schaften
  6. zullen schaften
o.v.t.t.
  1. zou schaften
  2. zou schaften
  3. zou schaften
  4. zouden schaften
  5. zouden schaften
  6. zouden schaften
diversen
  1. schaft!
  2. schaftt!
  3. geschaft
  4. schaftend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor schaften:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
essen schaften bikken; bunkeren; consumeren; dineren; eten; gebruiken; kluiven; knauwen; leegeten; lunchen; naar binnen werken; nuttigen; opeten; oppeuzelen; schransen; schrokken; spijzen; tafelen; tegoed doen; tot zich nemen; uitgebreid eten; verorberen; voeden; voedsel geven; vreten; zitten proppen

Wiktionary: schaften

schaften
verb
  1. -