Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- sarren:
-
Wiktionary:
- sarren → quälen, reizen
- sarren → entrüsten, anreizen, aufhetzen, reizen, aufreizen, angreifen, herausfordern, stumpf machen, provozieren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor sarren (Nederlands) in het Duits
sarren:
-
sarren (treiteren; pesten; plagen; koeioneren; kwellen; tergen; narren; tarten)
quälen; plagen; triezen; schinden; schikanieren; brutal vorgehen; belästigen; tyrannisieren; einschüchtern; wegekeln; piesacken; martern-
schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
-
brutal vorgehen werkwoord (gehe brutal vor, gehst brutal vor, geht brutal vor, ging brutal vor, gingt brutal vor, brutal vorgegangen)
-
tyrannisieren werkwoord (tyrannisiere, tyrannisierst, tyrannisiert, tyrannisierte, tyrannisiertet, tyrannisiert)
-
einschüchtern werkwoord (schüchtere ein, schüchterst ein, schüchtert ein, schüchterte ein, schüchtertet ein, eingeschüchtert)
-
sarren (uitdagen; pesten; plagen; treiteren; tarten; stangen; jennen; zieken; tergen)
ärgern; triezen; piesacken; provozieren; striezen; schikanieren; reizen; zusetzen-
schikanieren werkwoord (schikaniere, schikanierst, schikaniert, schikanierte, schikaniertet, schikanier)
Conjugations for sarren:
o.t.t.
- sar
- sart
- sart
- sarren
- sarren
- sarren
o.v.t.
- sarde
- sarde
- sarde
- sarden
- sarden
- sarden
v.t.t.
- ben sarde
- bent sarde
- is sarde
- zijn sarde
- zijn sarde
- zijn sarde
v.v.t.
- was sarde
- was sarde
- was sarde
- waren sarde
- waren sarde
- waren sarde
o.t.t.t.
- zal sarren
- zult sarren
- zal sarren
- zullen sarren
- zullen sarren
- zullen sarren
o.v.t.t.
- zou sarren
- zou sarren
- zou sarren
- zouden sarren
- zouden sarren
- zouden sarren
diversen
- sar!
- sart!
- sarde
- sarrend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor sarren:
Wiktionary: sarren
sarren
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• sarren | → entrüsten; anreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen; angreifen; herausfordern; stumpf machen; provozieren | ↔ agacer — affecter d’une irritation nerveuse. |
• sarren | → anreizen; aufhetzen; reizen; aufreizen | ↔ irriter — mettre en colère. |