Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. sabbelen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor sabbelen (Nederlands) in het Duits

sabbelen:

sabbelen werkwoord (sabbel, sabbelt, sabbelde, sabbelden, gesabbeld)

  1. sabbelen (lurken; zuigen)
    saugen; lutschen
    • saugen werkwoord (sauge, saugst, saugt, saugte, saugtet, gesaugt)
    • lutschen werkwoord (lutsche, lutschest, lutscht, lutschte, lutschtet, gelutscht)

Conjugations for sabbelen:

o.t.t.
  1. sabbel
  2. sabbelt
  3. sabbelt
  4. sabbelen
  5. sabbelen
  6. sabbelen
o.v.t.
  1. sabbelde
  2. sabbelde
  3. sabbelde
  4. sabbelden
  5. sabbelden
  6. sabbelden
v.t.t.
  1. heb gesabbeld
  2. hebt gesabbeld
  3. heeft gesabbeld
  4. hebben gesabbeld
  5. hebben gesabbeld
  6. hebben gesabbeld
v.v.t.
  1. had gesabbeld
  2. had gesabbeld
  3. had gesabbeld
  4. hadden gesabbeld
  5. hadden gesabbeld
  6. hadden gesabbeld
o.t.t.t.
  1. zal sabbelen
  2. zult sabbelen
  3. zal sabbelen
  4. zullen sabbelen
  5. zullen sabbelen
  6. zullen sabbelen
o.v.t.t.
  1. zou sabbelen
  2. zou sabbelen
  3. zou sabbelen
  4. zouden sabbelen
  5. zouden sabbelen
  6. zouden sabbelen
diversen
  1. sabbel!
  2. sabbelt!
  3. gesabbeld
  4. sabbelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor sabbelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lutschen lurken; sabbelen; zuigen afzuigen; fellatio doen; pijpen; zuigen
saugen lurken; sabbelen; zuigen afzuigen; fellatio doen; lurken; pijpen; slurpen; stofzuigen; zuigen

Wiktionary: sabbelen

sabbelen
verb
  1. likken en zuigen aan iets