Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ronddraaien (Nederlands) in het Duits

ronddraaien:

ronddraaien werkwoord (draai rond, draait rond, draaide rond, draaiden rond, rondgedraaid)

  1. ronddraaien (wentelen; draaien; roteren; rollen; kantelen)
    rollen; rotieren; herumwirbeln; drehen; herumschwenken; umwenden; kehren; umdrehen; herumdrehen; sich drehen; sich wälzen; kugeln; umkehren; sich herum drehen; verdrehen; transformieren
    • rollen werkwoord (rolle, rollst, rollt, rollte, rolltet, gerollt)
    • rotieren werkwoord (rotiere, rotierst, rotiert, rotierte, rotiertet, rotiert)
    • herumwirbeln werkwoord (wirble herum, wirbelst herum, wirbelt herum, wirbelte herum, wirbeltet herum, herumgewirbelt)
    • drehen werkwoord (drehe, drehst, dreht, drehte, drehtet, gedreht)
    • herumschwenken werkwoord (schwenke herum, schwenkst herum, schwenkt herum, schwenkte herum, schwenktet herum, herumgeschwenkt)
    • umwenden werkwoord (wende um, wendest um, wendet um, wendete um, wendetet um, umgewendet)
    • kehren werkwoord (kehre, kehrst, kehrt, kehrte, kehrtet, gekehrt)
    • umdrehen werkwoord (drehe um, drehst um, dreht um, drehte um, drehtet um, umgedreht)
    • herumdrehen werkwoord (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
    • sich drehen werkwoord (drehe mich, drehst dich, dreht sich, drehte sich, drehtet euch, sich gedreht)
    • sich wälzen werkwoord (wälze mich, wälzt dich, wälzt sich, wälzte sich, wälztet euch, sich gewälzt)
    • kugeln werkwoord (kugele, kugelst, kugelt, kugelte, kugeltet, gekugelt)
    • umkehren werkwoord (kehre um, kehrst um, kehrt um, kehrte um, kehrtet um, umgekehrt)
    • sich herum drehen werkwoord
    • verdrehen werkwoord (verdrehe, verdrehst, verdreht, verdrehte, verdrehtet, verdreht)
    • transformieren werkwoord (transformiere, transformierst, transformiert, transformierte, transformiertet, transformiert)
  2. ronddraaien (kolken; draaien)
    drehen; winden; rollen; quirlen; rieseln; schwenken; wirbeln; kreiseln; säuseln; strudeln; stöbern; ausreden; heucheln; drechseln; herumdrehen; herumwirbeln; sichdrehen; mit dem Kreisel spielen
    • drehen werkwoord (drehe, drehst, dreht, drehte, drehtet, gedreht)
    • winden werkwoord (winde, windest, windet, wand, wandet, gewunden)
    • rollen werkwoord (rolle, rollst, rollt, rollte, rolltet, gerollt)
    • quirlen werkwoord (quirle, quirlst, quirlt, quirlte, quirltet, gequirlt)
    • rieseln werkwoord (riesele, rieselst, rieselt, rieselte, rieseltet, gerieselt)
    • schwenken werkwoord (schwenke, schwenkst, schwenkt, schwenkte, schwenktet, geschwenkt)
    • wirbeln werkwoord (wirbele, wirbelst, wirbelt, wirbelte, wirbeltet, gewirbelt)
    • kreiseln werkwoord (kreisele, kreiselst, kreiselt, kreiselte, kreiseltet, gekreiselt)
    • säuseln werkwoord (säusele, säuselst, säuselt, säuselte, säuseltet, gesäuselt)
    • strudeln werkwoord (strudele, strudelst, strudelt, strudelte, strudeltet, gestrudelt)
    • stöbern werkwoord (stöbere, stöberst, stöbert, stöberte, stöbertet, gestöbert)
    • ausreden werkwoord (rede aus, redest aus, redet aus, redete aus, redetet aus, ausgeredet)
    • heucheln werkwoord (heuchle, heuchelst, heuchelt, heuchelte, heucheltet, geheuchelt)
    • drechseln werkwoord (drechsele, drechselst, drechselt, drechselte, drechseltet, gedrechselt)
    • herumdrehen werkwoord (drehe herum, drehst herum, dreht herum, drehte herum, drehtet herum, herumgedreht)
    • herumwirbeln werkwoord (wirble herum, wirbelst herum, wirbelt herum, wirbelte herum, wirbeltet herum, herumgewirbelt)
    • sichdrehen werkwoord
    • mit dem Kreisel spielen werkwoord (spiele mit dem Kreisel, spielst mit dem Kreisel, spielt mit dem Kreisel, spielte mit dem Kreisel, spieltet mit dem Kreisel, mit dem Kreisel gespielt)

Conjugations for ronddraaien:

o.t.t.
  1. draai rond
  2. draait rond
  3. draait rond
  4. draaien rond
  5. draaien rond
  6. draaien rond
o.v.t.
  1. draaide rond
  2. draaide rond
  3. draaide rond
  4. draaiden rond
  5. draaiden rond
  6. draaiden rond
v.t.t.
  1. heb rondgedraaid
  2. hebt rondgedraaid
  3. heeft rondgedraaid
  4. hebben rondgedraaid
  5. hebben rondgedraaid
  6. hebben rondgedraaid
v.v.t.
  1. had rondgedraaid
  2. had rondgedraaid
  3. had rondgedraaid
  4. hadden rondgedraaid
  5. hadden rondgedraaid
  6. hadden rondgedraaid
o.t.t.t.
  1. zal ronddraaien
  2. zult ronddraaien
  3. zal ronddraaien
  4. zullen ronddraaien
  5. zullen ronddraaien
  6. zullen ronddraaien
o.v.t.t.
  1. zou ronddraaien
  2. zou ronddraaien
  3. zou ronddraaien
  4. zouden ronddraaien
  5. zouden ronddraaien
  6. zouden ronddraaien
en verder
  1. ben rondgedraaid
  2. bent rondgedraaid
  3. is rondgedraaid
  4. zijn rondgedraaid
  5. zijn rondgedraaid
  6. zijn rondgedraaid
diversen
  1. draai rond!
  2. draait rond!
  3. rondgedraaid
  4. ronddraaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ronddraaien:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausreden draaien; kolken; ronddraaien ruzie bijleggen; uit het hoofd praten; uitpraten
drechseln draaien; kolken; ronddraaien
drehen draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; filmen; keren; met iemand worstelen; omdraaien; overstag gaan; wenden; worstelen
herumdrehen draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; iets omdraaien; keren; omdraaien; omkeren; omwenden; omzwaaien; rondtollen; tollen; wenden; zich omdraaien; zwenken
herumschwenken draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen heen-en-weer-zwaaien; iets omdraaien; omkeren; rondzwaaien
herumwirbeln draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; rondtollen; tollen
heucheln draaien; kolken; ronddraaien fingeren; huichelen; simuleren; veinzen; voorbinden; voordoen; voorwenden
kehren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen dateren; draaien; keren; omdraaien; omkeren; overstag gaan; teruggaan; teruggrijpen; wederkeren; weerkeren; wenden; zwenken
kreiseln draaien; kolken; ronddraaien draaien; keren; kolken; omdraaien; rondtollen; tollen; wenden; wervelen; wielen
kugeln draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen kogelen
mit dem Kreisel spielen draaien; kolken; ronddraaien
quirlen draaien; kolken; ronddraaien klutsen; krioelen; kruipen; wemelen; wriemelen
rieseln draaien; kolken; ronddraaien
rollen draaien; kantelen; kolken; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen taxiën; verrollen
rotieren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; omrollen; omwentelen
schwenken draaien; kolken; ronddraaien deinen; draaien; golven; heen en weer zwaaien; keren; omdraaien; omschudden; schommelen; slingeren; wenden; wiebelen; wiegen; wuiven; zwaaien; zwenken
sich drehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; kolken; rondtollen; rondwentelen; tollen; wenden; wervelen; wielen; zwenken
sich herum drehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen
sich wälzen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen
sichdrehen draaien; kolken; ronddraaien
strudeln draaien; kolken; ronddraaien drukte maken; wervelend binnenkomen
stöbern draaien; kolken; ronddraaien bladeren; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; neuzen; rommelen; snuffelen; speuren
säuseln draaien; kolken; ronddraaien fluisteren; ruisen; smiespelen; smoezen; suizelen; suizen; temen; zacht ruisen
transformieren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen omschakelen van stroom; transformeren
umdrehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; iets omdraaien; keren; omdraaien; omkeren; omrollen; omwenden; omwentelen; teruggaan; wederkeren; weerkeren; wegdraaien; wenden; zich omdraaien; zwenken
umkehren draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen draaien; iets omdraaien; keren; omkeren; retourneren; teruggaan; terugkeren; terugkomen; wederkeren; weerkeren; wenden; zich omdraaien; zwenken
umwenden draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen iets omdraaien; omkeren; retourneren; terugkeren; terugkomen
verdrehen draaien; kantelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen iets omdraaien; omkeren; verdraaien
winden draaien; kolken; ronddraaien hijsen; in kringetjes ronddraaien; kringelen; met iemand worstelen; ophijsen; worstelen; wrikken; zich wringen
wirbeln draaien; kolken; ronddraaien aanmodderen; de trom roeren; draaien; dwarrelen; kolken; naar beneden zweven; prutsen; roffelen; rommelen; rondtollen; tollen; trommelen; wervelen; wielen; zwieren

Wiktionary: ronddraaien

ronddraaien
verb
  1. een cirkelvormige beweging maken

Cross Translation:
FromToVia
ronddraaien zurückkehren; drehen; kehren; umdrehen; umwälzen; wenden; umwenden; zurücksenden; mengen; mischen retourneraller de nouveau en un lieu.

Verwante vertalingen van ronddraaien