Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. rijp:
  2. rijpen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor rijp (Nederlands) in het Duits

rijp:

rijp [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de rijp
    die Rauhreif; der Reif
    • Rauhreif [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Reif [der ~] zelfstandig naamwoord

rijp bijvoeglijk naamwoord

  1. rijp (voldragen)
    ausgetragen; reif

Vertaal Matrix voor rijp:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Rauhreif rijp
Reif rijp hoelahoep; hoelahoepel; hoepel
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ausgetragen rijp; voldragen
reif rijp; voldragen

Verwante woorden van "rijp":


Antoniemen van "rijp":


Verwante definities voor "rijp":

  1. ervoor geschikt1
    • de auto is rijp voor de sloop1
  2. geschikt om te oogsten en te eten1
    • deze peren zijn rijp1
  3. met levenservaring1
    • hij is erg rijp voor zijn leeftijd1

Wiktionary: rijp

rijp
noun
  1. aangevroren mist
adjective
  1. tot volwassenheid gekomen zijnde
rijp
adjective
  1. so, dass man es essen oder verwerten kann
  2. österr.|, von landwirtschaftlichen Anbauprodukten: reif

Cross Translation:
FromToVia
rijp Reif frost — cover of minute ice crystals
rijp Raureif hoarfrost — frozen dew drops
rijp Raureif rime — hoarfrost
rijp reif ripe — ready for reaping or gathering, of fruits and seeds
rijp Raueis; Raufrost givre — Légère couche de glace dont se couvrent les arbres, les buissons. etc., quand la température devient assez froide pour congeler l’humidité qui est dans l’air.
rijp reif mûr — Qui a atteint son plein développement. (Sens général).

rijpen:

rijpen werkwoord (rijp, rijpt, rijpte, rijpten, gerijpt)

  1. rijpen (rijp worden)
    reifen
    • reifen werkwoord (reife, reifst, reift, reifte, reiftet, gereift)

Conjugations for rijpen:

o.t.t.
  1. rijp
  2. rijpt
  3. rijpt
  4. rijpen
  5. rijpen
  6. rijpen
o.v.t.
  1. rijpte
  2. rijpte
  3. rijpte
  4. rijpten
  5. rijpten
  6. rijpten
v.t.t.
  1. ben gerijpt
  2. bent gerijpt
  3. is gerijpt
  4. zijn gerijpt
  5. zijn gerijpt
  6. zijn gerijpt
v.v.t.
  1. was gerijpt
  2. was gerijpt
  3. was gerijpt
  4. waren gerijpt
  5. waren gerijpt
  6. waren gerijpt
o.t.t.t.
  1. zal rijpen
  2. zult rijpen
  3. zal rijpen
  4. zullen rijpen
  5. zullen rijpen
  6. zullen rijpen
o.v.t.t.
  1. zou rijpen
  2. zou rijpen
  3. zou rijpen
  4. zouden rijpen
  5. zouden rijpen
  6. zouden rijpen
diversen
  1. rijp!
  2. rijpt!
  3. gerijpt
  4. rijpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

rijpen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. rijpen (rijpingsproces)
    der Gärungsprozeß; die Gärung

Vertaal Matrix voor rijpen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Gärung rijpen; rijpingsproces gisting
Gärungsprozeß rijpen; rijpingsproces fermentatieproces; gisting; gistingsproces
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reifen rijp worden; rijpen

Verwante woorden van "rijpen":


Wiktionary: rijpen

rijpen
verb
  1. rijp worden

Cross Translation:
FromToVia
rijpen reifen mature — to become mature; to ripen
rijpen reifen ripen — to grow ripe
rijpen altern season — to become mature
rijpen reifen murir — Arriver à maturation
rijpen reifen mûrir — Arriver à maturation

Verwante vertalingen van rijp