Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- richten:
-
Wiktionary:
- richten → zielen, richten, ausrichten
- richten → zielen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor richten (Nederlands) in het Duits
richten:
-
richten (in een bep. richting plaatsen; mikken)
richten; ausrichten; zielen; visieren-
ausrichten werkwoord (richte aus, richtest aus, richtet aus, richtete aus, richtetet aus, ausgerichtet)
-
richten (uitlijnen; uitbalanceren)
gleichrichten; auswuchten; ausbalancieren-
gleichrichten werkwoord (gleichrichte, gleichrichtest, gleichrichtet, gleichrichtete, gleichrichtetet, gegleichrichtet)
-
auswuchten werkwoord (wuchte aus, wuchtest aus, wuchtet aus, wuchtete aus, wuchtetet aus, ausgewuchtet)
-
ausbalancieren werkwoord (balanziere aus, balanzierst aus, balanziert aus, balanzierte aus, balanziertet aus, ausbalanziert)
-
Conjugations for richten:
o.t.t.
- richt
- richt
- richt
- richten
- richten
- richten
o.v.t.
- richtte
- richtte
- richtte
- richtten
- richtten
- richtten
v.t.t.
- heb gericht
- hebt gericht
- heeft gericht
- hebben gericht
- hebben gericht
- hebben gericht
v.v.t.
- had gericht
- had gericht
- had gericht
- hadden gericht
- hadden gericht
- hadden gericht
o.t.t.t.
- zal richten
- zult richten
- zal richten
- zullen richten
- zullen richten
- zullen richten
o.v.t.t.
- zou richten
- zou richten
- zou richten
- zouden richten
- zouden richten
- zouden richten
en verder
- is gericht
- zijn gericht
diversen
- richt!
- richt!
- gericht
- richtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze