Nederlands

Uitgebreide vertaling voor reken (Nederlands) in het Duits

reken:


Verwante woorden van "reken":


reken vorm van rek:

rek [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de rek (rekbaarheid; veerkracht)
    die Dehnung; die Elastizität; die Dehnbarkeit
  2. de rek (stelling; stellage; latwerk)
    die Stellage; Gestell; Gerüst; Lattenwerk; Spalier; Lattengestell
  3. de rek (droogrek)
    der Ständer; der Wäscheständer; Gestell; die Stellage
  4. de rek (veerkracht; spankracht)
    die Spannkraft; die Dehnung; die Elastizität

rek

  1. rek

Vertaal Matrix voor rek:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Dehnbarkeit rek; rekbaarheid; veerkracht
Dehnung rek; rekbaarheid; spankracht; veerkracht uitrekking; uitstrekking
Elastizität rek; rekbaarheid; spankracht; veerkracht elasticiteit
Gerüst latwerk; rek; stellage; stelling botten; casco; chassis; frame; gebeente; geraamte; kerngedachte; raamwerk; skelet; vliegtuigromp
Gestell droogrek; latwerk; rek; stellage; stelling brilmontuur; chassis; driepoot; fitting; frame; geraamte; heugelstang; karkas; montuur; onderstel; poot; raamwerk; schoor; schraag; skelet; staander; statief; voet
Lattengestell latwerk; rek; stellage; stelling
Lattenwerk latwerk; rek; stellage; stelling
Spalier latwerk; rek; stellage; stelling haag; heg; liguster
Spannkraft rek; spankracht; veerkracht aandrift; daadkracht; energie; esprit; functionaliteit; fut; kracht; momentum; puf; werklust; werkzaamheid
Stellage droogrek; latwerk; rek; stellage; stelling open rek
Ständer droogrek; rek fietsenrek; heugelstang; muziekstandaard; norm; standaard
Wäscheständer droogrek; rek
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Regal rek

Verwante woorden van "rek":

  • rekken, reken, rekje, rekjes

Wiktionary: rek

rek
noun
  1. Einrichtungsgegenstand, meist aus Brettern und Trägern (Leisten, Latten), der als Ablage dient

Cross Translation:
FromToVia
rek Regal rack — series of shelves
rek Regal shelf — structure
rek Arbeitsbock; Bank; Gestell; Staffel; Staffelei; Werkstuhl établi — Table destinée au travail de certains métiers manuels

reken vorm van rekenen:

rekenen werkwoord (reken, rekent, rekende, rekenden, gerekend)

  1. rekenen
    rechnen
    • rechnen werkwoord (rechne, rechnest, rechnet, rechnete, rechnetet, gerechnet)

Conjugations for rekenen:

o.t.t.
  1. reken
  2. rekent
  3. rekent
  4. rekenen
  5. rekenen
  6. rekenen
o.v.t.
  1. rekende
  2. rekende
  3. rekende
  4. rekenden
  5. rekenden
  6. rekenden
v.t.t.
  1. heb gerekend
  2. hebt gerekend
  3. heeft gerekend
  4. hebben gerekend
  5. hebben gerekend
  6. hebben gerekend
v.v.t.
  1. had gerekend
  2. had gerekend
  3. had gerekend
  4. hadden gerekend
  5. hadden gerekend
  6. hadden gerekend
o.t.t.t.
  1. zal rekenen
  2. zult rekenen
  3. zal rekenen
  4. zullen rekenen
  5. zullen rekenen
  6. zullen rekenen
o.v.t.t.
  1. zou rekenen
  2. zou rekenen
  3. zou rekenen
  4. zouden rekenen
  5. zouden rekenen
  6. zouden rekenen
diversen
  1. reken!
  2. rekent!
  3. gerekend
  4. rekenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rekenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rechnen rekenen

Verwante definities voor "rekenen":

  1. er een bedrag voor vragen1
    • hoeveel reken je voor die boot?1
  2. geloven dat het zo zal zijn1
    • ik reken op dertig gasten1
  3. op iets of iemand vertrouwen1
    • je kunt altijd op hem rekenen1
  4. sommen maken met getallen1
    • zij kan heel snel rekenen1
  5. vinden dat hij daarbij hoort1
    • ik reken hem tot mijn beste vrienden1

Wiktionary: rekenen

rekenen
verb
  1. getallen manipuleren
  2. in rekening brengen
rekenen
verb
  1. rechnen mit: stark vermuten, dass etwas geschehen wird; voraussehen

Cross Translation:
FromToVia
rekenen rechnen calculate — (intransitive) determine values or solutions
rekenen erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen calculerdéterminer un nombre au moyen d’un calcul, de calculs.
rekenen erachten; kalkulieren; rechnen; berechnen; planen; vorhaben compterdéterminer (une quantité, un nombre), plus particulièrement par un dénombrement, sinon par un calcul.
rekenen fragen; anfordern; fordern; verlangen; bitten; ersuchen demander — Indiquer à quelqu’un par des paroles, par un écrit ou tout autre moyen ce qu’on désire obtenir de lui.