Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ratel (Nederlands) in het Duits
ratel:
-
de ratel
Vertaal Matrix voor ratel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Klappe | ratel | bek; flap; kinderspeeltje; muil; rammelaar; smoel; smoelwerk; waffel |
Klapper | ratel | applaudisseur; hit; kasstuk; klapper; klepel; kleppel; klepper; knalbonbon; kraker; rotje; schlager; succes; succesnummer; successtuk; topper; treffer |
Plappermaul | ratel | |
Plappertasche | ratel | kinderspeeltje; rammelaar |
Plaudertasche | ratel | |
Rammler | ratel | |
Rassel | ratel | kinderspeeltje; klepel; kleppel; klepper; rammelaar |
Verwante woorden van "ratel":
Wiktionary: ratel
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ratel | → Ratsche | ↔ bartelle — Crécelle à moulinet |
• ratel | → Knarre | ↔ cliquet — arts|fr mécanique|fr Petit levier dont on se servir pour empêcher qu’une roue qui tourner dans un sens pouvoir se mouvoir dans un sens contraire. |
• ratel | → Ratsche | ↔ crécelle — Jouet de bébé (1) |
ratelen:
Conjugations for ratelen:
o.t.t.
- ratel
- ratelt
- ratelt
- ratelen
- ratelen
- ratelen
o.v.t.
- ratelde
- ratelde
- ratelde
- ratelden
- ratelden
- ratelden
v.t.t.
- heb gerateld
- hebt gerateld
- heeft gerateld
- hebben gerateld
- hebben gerateld
- hebben gerateld
v.v.t.
- had gerateld
- had gerateld
- had gerateld
- hadden gerateld
- hadden gerateld
- hadden gerateld
o.t.t.t.
- zal ratelen
- zult ratelen
- zal ratelen
- zullen ratelen
- zullen ratelen
- zullen ratelen
o.v.t.t.
- zou ratelen
- zou ratelen
- zou ratelen
- zouden ratelen
- zouden ratelen
- zouden ratelen
en verder
- is gerateld
- zijn gerateld
diversen
- ratel!
- ratelt!
- gerateld
- ratelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor ratelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schnattern | babbelen; kletsen; kwebbelen; ratelen | bibberen; kakelen; klappertanden; kletspraat verkopen; kleumen; koulijden; kwaken; kwetteren; lullen; snateren; zeveren; zwammen; zwetsen |
schwatzen | babbelen; kletsen; kwebbelen; ratelen | babbelen; bomen; een boom opzetten; kakelen; klappen; kletsen; kletspraat verkopen; kwaken; kwebbelen; kwekken; kwetteren; lullen; praten; snateren; spreken; wauwelen; zeveren; zwammen; zwetsen |