Nederlands
Uitgebreide vertaling voor rafelen (Nederlands) in het Duits
rafelen:
-
rafelen
Conjugations for rafelen:
o.t.t.
- rafel
- rafelt
- rafelt
- rafelen
- rafelen
- rafelen
o.v.t.
- rafelde
- rafelde
- rafelde
- rafelden
- rafelden
- rafelden
v.t.t.
- ben gerafeld
- bent gerafeld
- is gerafeld
- zijn gerafeld
- zijn gerafeld
- zijn gerafeld
v.v.t.
- was gerafeld
- was gerafeld
- was gerafeld
- waren gerafeld
- waren gerafeld
- waren gerafeld
o.t.t.t.
- zal rafelen
- zult rafelen
- zal rafelen
- zullen rafelen
- zullen rafelen
- zullen rafelen
o.v.t.t.
- zou rafelen
- zou rafelen
- zou rafelen
- zouden rafelen
- zouden rafelen
- zouden rafelen
diversen
- rafel!
- rafelt!
- gerafeld
- rafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor rafelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fasern | rafelen | ontrafelen; ontwarren; uit de war halen; uit elkaar halen |
zerfasern | rafelen | ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken |
Verwante woorden van "rafelen":
rafelen vorm van rafel:
Vertaal Matrix voor rafel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Faser | rafel | fiber; lichaamsvezel; vezel; vezeldraad; vezeltje; vulcaniet; weefsel; weefsel anatomie |