Nederlands

Uitgebreide vertaling voor puzzel (Nederlands) in het Duits

puzzel:

puzzel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de puzzel (hersenbreker; probleem)
    Problem; Rätsel; die Denksportaufgabe; Schwierige Rätsel

Vertaal Matrix voor puzzel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Denksportaufgabe hersenbreker; probleem; puzzel
Problem hersenbreker; probleem; puzzel ingewikkeldheid; issue; kwestie; kwesties; moeilijkheid; narigheden; probleem; problematiek; problemen; punt; vraagstuk
Rätsel hersenbreker; probleem; puzzel raadsel
Schwierige Rätsel hersenbreker; probleem; puzzel

Verwante woorden van "puzzel":

  • puzzelen, puzzels, puzzeltje, puzzeltjes

Wiktionary: puzzel

puzzel
noun
  1. een raadsel of moeilijke opgave die men als tijdverdrijf probeert op te lossen

Cross Translation:
FromToVia
puzzel Puzzle; Zusammensetzspiel; Puzzlespiel jigsaw puzzle — type of puzzle
puzzel Puzzle; Geduldspiel; Geduldsspiel puzzle — game for one person
puzzel Rätsel puzzle — jeux|nocat=1 Jeu de patience composé de petites pièces à contours irréguliers que l’on doit assembler pour reconstituer une image.
puzzel Rätsel énigme — Jeu d’esprit

puzzelen:

puzzelen werkwoord (puzzel, puzzelt, puzzelde, puzzelden, gepuzzeld)

  1. puzzelen (puzzels oplossen)
    grübeln; brüten; hin und her überlegen; nachdenken
    • grübeln werkwoord (grüble, grübelst, grübelt, grübelte, grübeltet, gegrübelt)
    • brüten werkwoord (brüte, brütest, brütet, brütete, brütetet, gebrütet)
    • hin und her überlegen werkwoord (überlege hin und her, überlegst hin und her, überlegt hin und her, überlegte hin und her, überlegtet hin und her, hin und her überlegt)
    • nachdenken werkwoord (denke nach, denkst nach, denkt nach, dachte nach, dachten nach, nachgedacht)

Conjugations for puzzelen:

o.t.t.
  1. puzzel
  2. puzzelt
  3. puzzelt
  4. puzzelen
  5. puzzelen
  6. puzzelen
o.v.t.
  1. puzzelde
  2. puzzelde
  3. puzzelde
  4. puzzelden
  5. puzzelden
  6. puzzelden
v.t.t.
  1. heb gepuzzeld
  2. hebt gepuzzeld
  3. heeft gepuzzeld
  4. hebben gepuzzeld
  5. hebben gepuzzeld
  6. hebben gepuzzeld
v.v.t.
  1. had gepuzzeld
  2. had gepuzzeld
  3. had gepuzzeld
  4. hadden gepuzzeld
  5. hadden gepuzzeld
  6. hadden gepuzzeld
o.t.t.t.
  1. zal puzzelen
  2. zult puzzelen
  3. zal puzzelen
  4. zullen puzzelen
  5. zullen puzzelen
  6. zullen puzzelen
o.v.t.t.
  1. zou puzzelen
  2. zou puzzelen
  3. zou puzzelen
  4. zouden puzzelen
  5. zouden puzzelen
  6. zouden puzzelen
diversen
  1. puzzel!
  2. puzzelt!
  3. gepuzzeld
  4. puzzelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor puzzelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brüten puzzelen; puzzels oplossen bedenken; beschouwen; bespiegelen; broeden; broeien; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; plussen; tobben; uitbroeden; warm zijn; warmhouden
grübeln puzzelen; puzzels oplossen aarzelen; bedenken; beschouwen; bespiegelen; bouderen; diep nadenken; dubben; een pruillip trekken; er over inzitten; in gedachten verzonken zijn; mijmeren; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; plussen; prakkiseren; pruilen; talmen; tobben; twijfelen; weifelen
hin und her überlegen puzzelen; puzzels oplossen tobben
nachdenken puzzelen; puzzels oplossen bedenken; beramen; beschouwen; bespiegelen; bezinnen; filosoferen; nadenken; overdenken; overpeinzen; peinzen; piekeren; plan beramen; prakkiseren; tobben; verzinnen; zinnen

Verwante woorden van "puzzelen":