Nederlands
Uitgebreide vertaling voor puilen (Nederlands) in het Duits
puilen:
-
puilen (uitpuilen)
herausquellen; ausbeulen; hervorstehen; hervorquellen-
herausquellen werkwoord (quelle heraus, quellst heraus, quellt heraus, quellte heraus, quelltet heraus, herausgequellt)
-
hervorquellen werkwoord (quelle hervor, quellst hervor, quellt hervor, quellte hervor, quelltet hervor, hervorgequellt)
-
Conjugations for puilen:
o.t.t.
- puil
- puilt
- puilt
- puilen
- puilen
- puilen
o.v.t.
- puilde
- puilde
- puilde
- puilden
- puilden
- puilden
v.t.t.
- ben gepuild
- bent gepuild
- is gepuild
- zijn gepuild
- zijn gepuild
- zijn gepuild
v.v.t.
- was gepuild
- was gepuild
- was gepuild
- waren gepuild
- waren gepuild
- waren gepuild
o.t.t.t.
- zal puilen
- zult puilen
- zal puilen
- zullen puilen
- zullen puilen
- zullen puilen
o.v.t.t.
- zou puilen
- zou puilen
- zou puilen
- zouden puilen
- zouden puilen
- zouden puilen
diversen
- puil!
- puilt!
- gepuild
- puilend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor puilen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ausbeulen | puilen; uitpuilen | uitdeuken; uitkloppen |
herausquellen | puilen; uitpuilen | in het hoofd opkomen; omhoogkomen; opstijgen; opvliegen; opwellen |
hervorquellen | puilen; uitpuilen | opborrelen; opwellen |
hervorstehen | puilen; uitpuilen |