Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schüreisen
|
haardijzers; haardstokken; poken
|
haardijzer; haardstok; pook; rakel
|
Schürhaken
|
haardijzers; haardstokken; poken
|
haardijzer; haardstok; pook; rakel
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
anblasen
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
aanblazen; aanmoedigen; aanvuren; aanwakkeren; bemoedigen; doen opvlammen; oppoken; opporren; stimuleren; toemoedigen
|
anfachen
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
aanmoedigen; aanvuren; aanwakkeren; bemoedigen; oppoken; opporren; stimuleren; toemoedigen
|
anfeuern
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
aanmoedigen; aanvuren; bezielen; iemand motiveren; motiveren; prikkelen; stimuleren; toejuichen
|
anschüren
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
aanmoedigen; aanvuren; aanwakkeren; agiteren; bemoedigen; in beroering brengen; omroeren; oppoken; opporren; oprakelen; opstoken; roeren; stimuleren; ter sprake brengen; toemoedigen
|
aufhetzen
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanleiding geven tot; iemand opstoken; iets aanstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opzetten; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen
|
aufpeitschen
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
|
aufputschen
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
|
aufstacheln
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanleiding geven tot; iemand opstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opzetten; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen
|
aufwiegeln
|
aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken
|
aanstoken; oppoken; opstoken
|
brennen
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
blakeren; branden; distilleren; popelen; stoken; verschroeien; verzengen; zengen
|
schüren
|
aanblazen; aanstoken; aanwakkeren; oppoken; opstoken; poken; stoken
|
aanmoedigen; aanvuren; aanwakkeren; agiteren; bemoedigen; in beroering brengen; omroeren; oppoken; opporren; opstoken; roeren; stimuleren; toemoedigen
|