Nederlands

Uitgebreide vertaling voor plas (Nederlands) in het Duits

plas:

plas [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de plas (vijver; poel)
    die Pfütze; der Teich; der Tümpel
    • Pfütze [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Teich [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tümpel [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de plas (plasje doen; plasje)
    Pipi machen; Pinkeln; Pullern

Vertaal Matrix voor plas:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Pfütze plas; poel; vijver
Pinkeln plas; plasje; plasje doen
Pipi machen plas; plasje; plasje doen
Pullern plas; plasje; plasje doen
Teich plas; poel; vijver
Tümpel plas; poel; vijver

Verwante woorden van "plas":


Wiktionary: plas


Cross Translation:
FromToVia
plas Pipi; Pisse pee — urine
plas Pfütze; Lache puddle — a small pool of water
plas See lac — Étendue d’eau (1):
plas Teich mare — petit lac, étendue d’eau
plas Harn; Urin urine — biologie|fr liquide dû à la filtration du sang par les reins et conduit par les uretères dans la vessie, puis évacuer par le canal de l’urètre.
plas Teich; Tümpel; Weiher étang — Grand amas d’eau retenu par une chaussée

plas vorm van plassen:

plassen werkwoord (plas, plast, plaste, plasten, geplast)

  1. plassen (urineren; wateren)
    pinkeln; urinieren; schiffen
    • pinkeln werkwoord (pinkele, pinkelst, pinkelt, pinkelte, pinkeltet, gepinkelt)
    • urinieren werkwoord (uriniere, urinierst, uriniert, urinierte, uriniertet, uriniert)
    • schiffen werkwoord (schiffe, schiffst, schifft, schiffte, schifftet, geschifft)

Conjugations for plassen:

o.t.t.
  1. plas
  2. plast
  3. plast
  4. plassen
  5. plassen
  6. plassen
o.v.t.
  1. plaste
  2. plaste
  3. plaste
  4. plasten
  5. plasten
  6. plasten
v.t.t.
  1. heb geplast
  2. hebt geplast
  3. heeft geplast
  4. hebben geplast
  5. hebben geplast
  6. hebben geplast
v.v.t.
  1. had geplast
  2. had geplast
  3. had geplast
  4. hadden geplast
  5. hadden geplast
  6. hadden geplast
o.t.t.t.
  1. zal plassen
  2. zult plassen
  3. zal plassen
  4. zullen plassen
  5. zullen plassen
  6. zullen plassen
o.v.t.t.
  1. zou plassen
  2. zou plassen
  3. zou plassen
  4. zouden plassen
  5. zouden plassen
  6. zouden plassen
diversen
  1. plas!
  2. plast!
  3. geplast
  4. plassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

plassen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het plassen (zeiken)
    Harnen
    • Harnen [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor plassen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Harnen plassen; zeiken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pinkeln plassen; urineren; wateren
schiffen plassen; urineren; wateren stevenen
urinieren plassen; urineren; wateren

Verwante woorden van "plassen":


Verwante definities voor "plassen":

  1. met water spelen1
    • de kinderen plassen door het water1
  2. urine uitstoten1
    • zij deed een plas op de WC1

Wiktionary: plassen

plassen
verb
  1. (intransitiv) im Wasser oder auf nachgebendem Untergrund langsam gehen, wobei die Beine bei jedem Schritt nacheinander angehoben werden

Cross Translation:
FromToVia
plassen pinkeln; Pipi machen pee — to urinate
plassen urinieren; harnen urinate — to pass urine from the body
plassen Harn lassen water — colloquial: to urinate
plassen pinkeln; pissen; Pipi wee — to urinate
plassen nässen; nass machen wet — urinate accidentally in or on
plassen klatschen; plätschern; paddeln; klauen barboterbredouiller, marmonner, parler d’une manière confuse, s’embrouiller dans ses explications.
plassen klatschen; plätschern clapoter — marine|fr éprouver le clapotis.
plassen Pipi machen faire pipiuriner.
plassen waten; paddeln pataugermarcher dans une eau bourbeux.