Piek in het Duits vertaald uit het Nederlands

Nederlands

Uitgebreide vertaling voor piek (Nederlands) in het Duits

de piek (bergtop; top)
die Spitze; der Berggipfel; der Gipfel
- Spitze [die ~] zelfstandig naamwoord
- Berggipfel [der ~] zelfstandig naamwoord
- Gipfel [der ~] zelfstandig naamwoord
de piek (summum; top; hoogtepunt; toppunt)
die Spitze; der Gipfel
- Spitze [die ~] zelfstandig naamwoord
- Gipfel [der ~] zelfstandig naamwoord
de piek (hoogtepunt; zenit; toppunt; top)
der Höhepunkt; die Spitze
- Höhepunkt [der ~] zelfstandig naamwoord
- Spitze [die ~] zelfstandig naamwoord
de piek (guldenmuntstuk)
die Guldenmünze; der Gulden
- Guldenmünze [die ~] zelfstandig naamwoord
- Gulden [der ~] zelfstandig naamwoord
de piek (kerstversiering)
die Weihnachtsausschmückung
- Weihnachtsausschmückung [die ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Berggipfel	bergtop; piek; top	bergspits; centrumspits; spits
Gipfel	bergtop; hoogste punt; hoogtepunt; piek; summum; top; toppunt	bergspits; centrumspits; culminatie; heuveltop; hoogst bereikbare punt; hoogst haalbare; hoogste punt; hoogte van de top; kader; kruin; lijst; omranding; rand; spits; top; topconferentie; topje; topontmoeting
Gulden	guldenmuntstuk; piek	gouden munt; goudgeld; goudstuk; munt; muntstuk; penning; plaatje als herkenningsteken
Guldenmünze	guldenmuntstuk; piek
Höhepunkt	hoogtepunt; piek; top; toppunt; zenit	climax; culminatie; hoogst bereikbare punt; hoogste ladder; hoogtepunt; orgasme; top
Spitze	bergtop; hoogste punt; hoogtepunt; piek; summum; top; toppunt; zenit	aanvoeren; aanvoering; bergspits; bovenkant; bovenzijde; culminatie; eerste plaats; franje; gevel; helmpluim; hoogst bereikbare punt; hoogst haalbare; kant; kantkloswerk; kantwerk; leiding; passement; passementerie; pluim; pui; punt; tonsuur; top; torenspits; uitsteeksel; versierende omzoming; versiering van rafels; voorgaan; voorgevel; voorsprong; voorzijde
Weihnachtsausschmückung	kerstversiering; piek
-	gulden; top

Nederlandse munt die 100 cent waard is¹
- je koopt daar tien rozen voor een piek¹
pluk haar die uitsteekt¹
- er hangen allemaal pieken voor haar ogen¹
het hoogste punt¹
- hij heeft de piek van de berg nog niet bereikt¹

piek

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• piek	→ Gipfel	↔ peak — mountain top
• piek	→ Pike	↔ pike — weapon
• piek	→ Gipfel	↔ summit — peak, top of mountain
• piek	→ Ende; Kulm; Spitze; Stift; Zacke; Zinke; Zipfel	↔ bout — partie extrême d’une chose.
• piek	→ Kulm; Spitze; Stift; Zacke; Zinke; Zipfel	↔ cime — La partie la plus haute d’une montagne, d’un rocher, d’un arbre, etc.
• piek	→ Kulm; Spitze; Stift; Zacke; Zinke; Zipfel	↔ pointe — extrémité piquante et aiguë de quelque chose que ce être.