Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overspringen (Nederlands) in het Duits
overspringen:
-
overspringen (overheen springen)
überspringen; springen; hinüberspringen; herüberspringen-
überspringen werkwoord (überspringe, überspringst, überspringt, übersprang, übersprangt, übersprungen)
-
hinüberspringen werkwoord (springe hinüber, springst hinüber, springt hinüber, sprang hinüber, sprangt hinüber, hinübergesprungen)
-
herüberspringen werkwoord (springe herüber, springst herüber, springt herüber, sprang herüber, sprangt herüber, herübergesprongen)
-
Conjugations for overspringen:
o.t.t.
- overspring
- overspringt
- overspringt
- overspringen
- overspringen
- overspringen
o.v.t.
- oversprong
- oversprong
- oversprong
- oversprongen
- oversprongen
- oversprongen
v.t.t.
- heb oversprongen
- hebt oversprongen
- heeft oversprongen
- hebben oversprongen
- hebben oversprongen
- hebben oversprongen
v.v.t.
- had oversprongen
- had oversprongen
- had oversprongen
- hadden oversprongen
- hadden oversprongen
- hadden oversprongen
o.t.t.t.
- zal overspringen
- zult overspringen
- zal overspringen
- zullen overspringen
- zullen overspringen
- zullen overspringen
o.v.t.t.
- zou overspringen
- zou overspringen
- zou overspringen
- zouden overspringen
- zouden overspringen
- zouden overspringen
diversen
- overspring!
- overspringt!
- oversprongen
- overspringend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze