Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overschenken (Nederlands) in het Duits
overschenken:
-
overschenken (overgieten; overstorten)
übergießen; umgießen; gießen; umfüllen; ausschenken; hineingießen; umschütten; einschenken-
ausschenken werkwoord (schenke aus, schenkst aus, schenkt aus, schenkte aus, schenktet aus, ausgeschenkt)
-
hineingießen werkwoord (gieße hinein, gießt hinein, gieß hinein, goß hinein, goßt hinein, hineingegossen)
-
umschütten werkwoord (schütte um, schüttest um, schüttet um, schüttete um, schüttetet um, umgeschüttet)
-
einschenken werkwoord (schenke ein, schenkst ein, schenkt ein, schenkte ein, schenktet ein, eingeschenkt)
Conjugations for overschenken:
o.t.t.
- overschenk
- overschenkt
- overschenkt
- overschenken
- overschenken
- overschenken
o.v.t.
- overschonk
- overschonk
- overschonk
- overschonken
- overschonken
- overschonken
v.t.t.
- heb overschonken
- hebt overschonken
- heeft overschonken
- hebben overschonken
- hebben overschonken
- hebben overschonken
v.v.t.
- had overschonken
- had overschonken
- had overschonken
- hadden overschonken
- hadden overschonken
- hadden overschonken
o.t.t.t.
- zal overschenken
- zult overschenken
- zal overschenken
- zullen overschenken
- zullen overschenken
- zullen overschenken
o.v.t.t.
- zou overschenken
- zou overschenken
- zou overschenken
- zouden overschenken
- zouden overschenken
- zouden overschenken
diversen
- overschenk!
- overschenkt!
- overschonken
- overschenkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor overschenken:
Computer vertaling door derden: