Nederlands
Uitgebreide vertaling voor overdekt (Nederlands) in het Duits
overdekt:
-
overdekt
Vertaal Matrix voor overdekt:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
überlegen | afwegen; bedenken; beraden; beschouwen; bespiegelen; consideren; doordenken; iets overwegen; nadenken; overdenken; overpeinzen; overwegen; peinzen; piekeren; prakkiseren | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
überdacht | overdekt | bedekt; overkapt |
überdeckt | overdekt | |
überlegen | overdekt | bestand; opgewassen tegen |
overdekt vorm van overdekken:
-
overdekken
Conjugations for overdekken:
o.t.t.
- overdek
- overdekt
- overdekt
- overdekken
- overdekken
- overdekken
o.v.t.
- overdekte
- overdekte
- overdekte
- overdekten
- overdekten
- overdekten
v.t.t.
- heb overdekt
- hebt overdekt
- heeft overdekt
- hebben overdekt
- hebben overdekt
- hebben overdekt
v.v.t.
- had overdekt
- had overdekt
- had overdekt
- hadden overdekt
- hadden overdekt
- hadden overdekt
o.t.t.t.
- zal overdekken
- zult overdekken
- zal overdekken
- zullen overdekken
- zullen overdekken
- zullen overdekken
o.v.t.t.
- zou overdekken
- zou overdekken
- zou overdekken
- zouden overdekken
- zouden overdekken
- zouden overdekken
en verder
- is overdekt
- zijn overdekt
diversen
- overdek!
- overdekt!
- overdekt
- overdekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor overdekken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abdecken | indekken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abdecken | overdekken | afdekken; afhalen; afruimen; afschermen; afschutten; afstropen; bergen; beschermen; beschutten; blinderen; indekken; opruimen; stropen; uitbenen; villen |
überdachen | overdekken | dekken; overkappen; overwelven |
überdecken | overdekken |
Computer vertaling door derden: