Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- opsturen:
-
Wiktionary:
- opsturen → senden, schicken, verschicken, versenden, einsenden, adressieren, richten, zuschicken
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opsturen (Nederlands) in het Duits
opsturen:
-
opsturen (verzenden; sturen; toezenden; posten; wegzenden; wegsturen)
schicken; versenden; zusenden; abschicken; verschicken; absenden; zum Versand bringen; einschicken; wegschicken; einsenden-
zum Versand bringen werkwoord (bringe zum Versand, bringst zum Versand, bringt zum Versand, brachte zum Versand, brachtet zum Versand, zum Versand gebracht)
-
einschicken werkwoord (schicke ein, schickst ein, schickt ein, schickte ein, schicktet ein, eingeschickt)
-
wegschicken werkwoord (schicke weg, schickst weg, schickt weg, schickte weg, schicktet weg, weggeschickt)
-
opsturen (wegzenden; verzenden; sturen; toezenden; posten; wegsturen)
versenden; schicken; zusenden; abschicken; absenden; verschicken; zum Versand bringen; wegsenden; wegschicken; einsenden-
zum Versand bringen werkwoord (bringe zum Versand, bringst zum Versand, bringt zum Versand, brachte zum Versand, brachtet zum Versand, zum Versand gebracht)
-
wegsenden werkwoord
-
wegschicken werkwoord (schicke weg, schickst weg, schickt weg, schickte weg, schicktet weg, weggeschickt)
-
opsturen (toezenden; zenden; iem. iets sturen; posten; overmaken; doen toekomen)
Conjugations for opsturen:
o.t.t.
- stuur op
- stuurt op
- stuurt op
- sturen op
- sturen op
- sturen op
o.v.t.
- stuurde op
- stuurde op
- stuurde op
- stuurden op
- stuurden op
- stuurden op
v.t.t.
- heb opgestuurd
- hebt opgestuurd
- heeft opgestuurd
- hebben opgestuurd
- hebben opgestuurd
- hebben opgestuurd
v.v.t.
- had opgestuurd
- had opgestuurd
- had opgestuurd
- hadden opgestuurd
- hadden opgestuurd
- hadden opgestuurd
o.t.t.t.
- zal opsturen
- zult opsturen
- zal opsturen
- zullen opsturen
- zullen opsturen
- zullen opsturen
o.v.t.t.
- zou opsturen
- zou opsturen
- zou opsturen
- zouden opsturen
- zouden opsturen
- zouden opsturen
en verder
- ben opgestuurd
- bent oopgestuurd
- is opgestuurd
- zijn opgestuurd
- zijn opgestuurd
- zijn opgestuurd
diversen
- stuur op!
- stuurt op!
- opgestuurd
- opsturend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opsturen:
Wiktionary: opsturen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opsturen | → senden; schicken | ↔ send — make something go somewhere |
• opsturen | → verschicken; versenden | ↔ ship — to send a parcel or container |
• opsturen | → schicken; senden; einsenden; adressieren; richten; zuschicken | ↔ adresser — envoyer directement à une personne, en un lieu. |