Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opjagen (Nederlands) in het Duits
opjagen:
-
opjagen
-
opjagen (jachten; ophitsen; voortjagen; opdrijven)
hochtreiben; jagen; hetzen; auftreiben; aufhetzen; aufjagen; antreiben; anspornen; hochdrehen; aufstacheln; aufwirbeln; aufscheuchen-
hochtreiben werkwoord (treibe hoch, treibst hoch, treibt hoch, trieb hoch, triebt hoch, hochgetrieben)
-
aufstacheln werkwoord (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
-
aufwirbeln werkwoord (wirbele auf, wirbelst auf, wirbelt auf, wirbelte auf, wirbeltet auf, aufgewirbelt)
-
aufscheuchen werkwoord
-
Conjugations for opjagen:
o.t.t.
- jaag op
- jaagt op
- jaagt op
- jagen op
- jagen op
- jagen op
o.v.t.
- jaagde op
- jaagde op
- jaagde op
- jaagden op
- jaagden op
- jaagden op
v.t.t.
- heb opgejaagd
- hebt opgejaagd
- heeft opgejaagd
- hebben opgejaagd
- hebben opgejaagd
- hebben opgejaagd
v.v.t.
- had opgejaagd
- had opgejaagd
- had opgejaagd
- hadden opgejaagd
- hadden opgejaagd
- hadden opgejaagd
o.t.t.t.
- zal opjagen
- zult opjagen
- zal opjagen
- zullen opjagen
- zullen opjagen
- zullen opjagen
o.v.t.t.
- zou opjagen
- zou opjagen
- zou opjagen
- zouden opjagen
- zouden opjagen
- zouden opjagen
en verder
- ben opgejaagd
- bent opgejaagd
- is opgejaagd
- zijn opgejaagd
- zijn opgejaagd
- zijn opgejaagd
diversen
- jaag op!
- jaagt op!
- opgejaagd
- opjagend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opjagen:
Wiktionary: opjagen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opjagen | → anfeuern; jagen; treiben; vor sich hertreiben | ↔ pourchasser — poursuivre ou rechercher avec obstination, avec ardeur. |
• opjagen | → dringen; rücken; stoßen; treiben; anfeuern; jagen; vor sich hertreiben | ↔ pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place. |