Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgewonden (Nederlands) in het Duits

opgewonden:

opgewonden bijvoeglijk naamwoord

  1. opgewonden (seksueel opgewonden; geil; hitsig; heet)
    heiß; geil; Seksuell gereitst sein; hitzig; brünstig; begeistert; aufgeregt; aufgregend; enthusiastisch; gereizt; hingebungsvoll; feurig; glühend; eifrig; erregt; entzückt; lüstern; inbrünstig; erregend

Vertaal Matrix voor opgewonden:

Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
heiß heet
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Seksuell gereitst sein geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden
aufgeregt geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden boos; furieus; geagiteerd; gebelgd; gekwetst; gepassioneerd; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; hartstochtelijk; heftig; kwaad; levendig; met hevige passie; misnoegd; nijdig; ontstemd; razend; spinnijdig; toornig; verhit; verontwaardigd; verstoord; vertoornd; vurig; woest; wrevelig; ziedend
aufgregend geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden
begeistert geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden bevlogen; bezield; blij; blijgeestig; blijmoedig; dartel; dolblij; enthousiast; fideel; fleurig; geestdriftig; geestig; gepassioneerd; goed geluimd; hartstochtelijk; heftig; inblij; jolig; kleurig; kwiek; levendig; lustig; met hevige passie; monter; ontzettend blij; opgeruimd; opgetogen; opgewekt; uitgelaten; verblijd; verheugd; vrolijk; vurig; wakker; welgemoed; welgestemd; zonnig
brünstig geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden bronstig; krols; loops; pikant; verhit; vurig; zinnenprikkelend
eifrig geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden actief; ambitieus; bedreven; bedrijvig; bezet; bezeten; bezig; daadkrachtig; druk; drukbezet; drukpratend; dynamisch; eerzuchtig; energiek; fanatiek; geanimeerd; gepassioneerd; gretig; happig; hartstochtelijk; heetbloedig; noest; onvermoeibaar; stormachtig; streverig; temperamentvol; vurig; warmbloedig
enthusiastisch geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden bevlogen; bezield; enthousiast; geestdriftig; gepassioneerd; hartstochtelijk; heftig; met hevige passie; vurig
entzückt geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden aangetrokken tot; bekoord; blij; blijgestemd; blijmoedig; dolblij; gecharmeerd; inblij; ontzettend blij; opgetogen; opgewekt; verblijd; verheugd; vrolijk
erregend geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden
erregt geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden aangebrand; erg; fel; geagiteerd; gepassioneerd; gepikeerd; geprikkeld; geërgerd; geïrriteerd; hartstochtelijk; heetbloedig; heethoofdig; heftig; hevig; krachtig; levendig; met hevige passie; misnoegd; ontstemd; pissig; prikkelbaar; verhit; vurig; wrevelig
feurig geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden brandend; erg; fel; fonkelend; geagiteerd; gekruid; gepassioneerd; gepeperd; gloedvol; gloeiend; hartig; hartstochtelijk; heet; heetbloedig; heethoofdig; heftig; hevig; krachtig; levendig; meedogenloos; met hevige passie; pikant; pittig; stormachtig; temperamentvol; verhit; vlammend; vurig; warm; warmbloedig; wreed
geil geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden opwindend; pikant; sexy; soppig
gereizt geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden aangebrand; erg; fel; geprikkeld; gespannen; gestressd; geërgerd; geïrriteerd; heftig; hevig; krachtig; opgefokt; opgehitst; opgejaagd; pissig; prikkelbaar
glühend geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden blakend; brandend; fervent; fit; getraind; gezond; gloeiend; roodgloeiend; smeulend; verhit; vlammend; vurig; zonder ziekte
heiß geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden hartelijk; minnelijk; soppig; vriendelijk
hingebungsvoll geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden bezetene; fanatieke; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; stormachtig; temperamentvol; toegewijd; vurig; warmbloedig
hitzig geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden driftig; erg; fel; geagiteerd; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; heetgebakerd; heftig; hevig; koortsig; krachtig; levendig; met hevige passie; onbeheerst; onstuimig; stormachtig; temperamentvol; verhit; verwoed; vurig; warmbloedig
inbrünstig geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden diepgevoeld; erg; fel; gepassioneerd; hartstochtelijk; heetbloedig; heftig; hevig; innig; krachtig; stormachtig; temperamentvol; verhit; vurig; warmbloedig
lüstern geil; heet; hitsig; opgewonden; seksueel opgewonden begerend; gretig; hanig; happig; pikant; verlangend; verzot; zinnenprikkelend

Verwante woorden van "opgewonden":


Wiktionary: opgewonden


Cross Translation:
FromToVia
opgewonden aufgeregt; erregt excited — having great enthusiasm
opgewonden geil; heiß; spitz; erregt horny — sexually aroused

opwinden:

opwinden werkwoord (wind op, windt op, wond op, wonden op, opgewonden)

  1. opwinden (prikkelen; opwekken; stimuleren)
    erregen; aufwinden; anregen; prickeln; stimulieren; anreizen; erhitzen; reizen; schmeicheln; kitzeln; aufreizen; anspornen; knuddeln; kosen
    • erregen werkwoord (errege, erregst, erregt, erregte, erregtet, erregt)
    • aufwinden werkwoord (winde auf, windest auf, windet auf, wand auf, wandet auf, aufgewunden)
    • anregen werkwoord (rege an, regst an, regt an, regte an, regtet an, angeregt)
    • prickeln werkwoord (prickele, prickelst, prickelt, prickelte, prickeltet, geprickelt)
    • stimulieren werkwoord (stimuliere, stimulierst, stimuliert, stimulierte, stimuliertet, stimuliert)
    • anreizen werkwoord (reize an, reizt an, reizte an, reiztet an, angereizt)
    • erhitzen werkwoord (erhitze, erhitzt, erhitzte, erhitztet, erhitzt)
    • reizen werkwoord (reize, reizst, reizt, reizte, reiztet, gereizt)
    • schmeicheln werkwoord (schmeichele, schmeichelst, schmeichelt, schmeichelte, schmeicheltet, geschmeichet)
    • kitzeln werkwoord (kitzele, kitzelst, kitzelt, kitzelte, kitzeltet, gekitzelt)
    • aufreizen werkwoord (reize auf, reizt auf, reizte auf, reiztet auf, aufgereizt)
    • anspornen werkwoord (sporne an, spornst an, spornt an, spornte an, sporntet an, angespornt)
    • knuddeln werkwoord (knuddele, knuddelst, knuddelt, knuddelte, knuddeltet, geknuddelt)
    • kosen werkwoord (kose, kosst, kost, koste, kostet, gekost)
  2. opwinden (opwikkelen; haspelen; op een haspel winden; opklossen)
    aufwickeln; aufwinden
    • aufwickeln werkwoord (wickele auf, wickelst auf, wickelt auf, wickelte auf, wickeltet auf, aufgewickelt)
    • aufwinden werkwoord (winde auf, windest auf, windet auf, wand auf, wandet auf, aufgewunden)

Conjugations for opwinden:

o.t.t.
  1. wind op
  2. windt op
  3. windt op
  4. winden op
  5. winden op
  6. winden op
o.v.t.
  1. wond op
  2. wond op
  3. wond op
  4. wonden op
  5. wonden op
  6. wonden op
v.t.t.
  1. heb opgewonden
  2. hebt opgewonden
  3. heeft opgewonden
  4. hebben opgewonden
  5. hebben opgewonden
  6. hebben opgewonden
v.v.t.
  1. had opgewonden
  2. had opgewonden
  3. had opgewonden
  4. hadden opgewonden
  5. hadden opgewonden
  6. hadden opgewonden
o.t.t.t.
  1. zal opwinden
  2. zult opwinden
  3. zal opwinden
  4. zullen opwinden
  5. zullen opwinden
  6. zullen opwinden
o.v.t.t.
  1. zou opwinden
  2. zou opwinden
  3. zou opwinden
  4. zouden opwinden
  5. zouden opwinden
  6. zouden opwinden
en verder
  1. ben opgewonden
  2. bent opgewonden
  3. is opgewonden
  4. zijn opgewonden
  5. zijn opgewonden
  6. zijn opgewonden
diversen
  1. wind op!
  2. windt op!
  3. opgewonden
  4. opwindend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opwinden:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anregen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aandrijven; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; activeren; adviseren; bezielen; iets aanraden; influisteren; ingeven; ophitsen; opkrikken; oppeppen; opwekken; prikkelen; provoceren; raden; souffleren; stimuleren; suggereren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen
anreizen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
anspornen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanjagen; aanmoedigen; aansporen; aanvuren; bezielen; iemand motiveren; jachten; motiveren; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; porren; prikkelen; stimuleren; toejuichen; voortjagen
aufreizen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aanleiding geven tot; aanzetten; ophitsen; opzwepen; provoceren; sterk prikkelen; uitdagen; uitlokken
aufwickeln haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwikkelen; opwinden hoger draaien; omhoogdraaien; opdraaien; oprollen; opstropen; verhelpen
aufwinden haspelen; op een haspel winden; opklossen; opwekken; opwikkelen; opwinden; prikkelen; stimuleren hijsen; hoger draaien; klossen; lopen met geluid; omhoogdraaien; opdraaien; ophijsen; oprollen; opstropen; stommelen
erhitzen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aan de kook raken; eten opwarmen; koken van woede; kookpunt bereiken; opwarmen; verhitten; verwarmen; warm maken; zieden
erregen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aangaan; agiteren; beroeren; betreffen; ergeren; in beroering brengen; irriteren; op de zenuwen werken; oppoken; opstoken; raken; treffen; vervelen
kitzeln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aaien; jeuken; kietelen; kittelen; kriebelen; strelen
knuddeln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren knuffelen; knuffen; koesteren; liefkozen
kosen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren knuffelen; kozen; liefkozen
prickeln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren ergeren; irriteren; kralen; mousseren; op de zenuwen werken; opbruisen; parelen; sprankelen; tintelen; vervelen
reizen opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aandrijven; aanleiding geven tot; aansporen; bekoren; bevallen; blij maken; ergeren; in verrukking brengen; irriteren; jennen; op de zenuwen werken; ophitsen; opkrikken; opwekken; pesten; plagen; plezieren; prikkelen; provoceren; sarren; stangen; stimuleren; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; uitlokken; verblijden; verheugd; verrukken; vervelen; zieken
schmeicheln opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren flatteren; flemen; flikflooien; kruipen; lief doen; stroop om de mond smeren; vleien; vlemen
stimulieren opwekken; opwinden; prikkelen; stimuleren aandrijven; aanjagen; aanleiding geven tot; aanmoedigen; aansporen; aanzetten; animeren; iemand motiveren; ophitsen; opjutten; opkrikken; opwekken; porren; prikkelen; provoceren; stimuleren; uitdagen; uitlokken; vooruitschoppen

Antoniemen van "opwinden":


Verwante definities voor "opwinden":

  1. de veer opnieuw spannen1
    • heb je de klok opgewonden?1
  2. er een bol of kluwen van maken1
    • wil je me helpen deze wol op te winden?1
  3. hem een spannend gevoel bezorgen1
    • de foto's wonden hem erg op1
  4. je er erg druk om maken1
    • je moet je niet zo opwinden, dat is niet goed voor je1

Wiktionary: opwinden


Cross Translation:
FromToVia
opwinden erregen arouse — to sexually stimulate
opwinden erregen excite — to stir the emotions of
opwinden heiß machen heat — to arouse, to excite (sexually)
opwinden erregen; begeistern thrill — suddenly excite someone, or to give someone great pleasure; to electrify
opwinden aufziehen wind — tighten a clockwork mechanism
opwinden schlingen; schwingen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen agiter — Traductions à trier suivant le sens
opwinden bandagieren; mit Bandagen versehen; verbinden; aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen bander — (familier, fr) Occitanie|fr exaspérer, gonfler.
opwinden diskutieren; erörtern; verhandeln; besprechen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen débattrediscuter entre plusieurs personnes dont chacune exposer ses arguments.
opwinden anregen; stimulieren; anfeuern; aufregen exciter — Engager, porter à.
opwinden ärgern; erbittern; erzürnen; anfeuern; aufregen; anregen; ermutigen; erregen; reizen; schüren; anfachen; aufreizen hérisserdresser ses cheveux, ses poils, ses plumes, en parlant de l’homme et des animaux.
opwinden aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen raidirtendre ou étendre avec force ; rendre raide.
opwinden aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen remonter — Traductions à trier suivant le sens
opwinden einschließen; spannen; klemmen; pressen; zwängen; zusammendrücken; kondensieren; komprimieren serrer — Renfermer, ranger, mettre en lieu sûr, à l’abri. (Sens général).
opwinden aufziehen; spannen; anspannen; ausspannen; straffen; anziehen tendreétirer un fil, une corde, une surface; tirer une corde par plusieurs côtés pour la rendre raide ; étirer une peau.
opwinden trüben; in Unordnung bringen; in Verwirrung bringen; verwirren; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen troublerrendre trouble.
opwinden bewegen; erschüttern; rühren; ergreifen; agitieren; aufwiegeln; in Wallung bringen; in Aufruhr versetzen; in Unruhe versetzen; aufwühlen émouvoirprovoquer une émotion.

Verwante vertalingen van opgewonden