Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- opgewekt:
-
opwekken:
- stimulieren; anregen; ermutigen; reizen; aufpolieren; verbessern; ankurbeln; aufmuntern; ermuntern; zusprechen; aufmöbeln; reanimieren; neu beleben; aktivieren; beleben; erregen; aufwinden; prickeln; anreizen; erhitzen; schmeicheln; kitzeln; aufreizen; anspornen; knuddeln; kosen; wecken; hervorrufen; neubeleben
- Anstiften
-
Wiktionary:
- opgewekt → vital, lebhaft, aufgeweckt, flink, frisch, gewandt, hurtig, munter, wach, aktiv, tätig, geschäftig, unternehmend, werktätig, berufstätig, arbeitend, rührig, emsig, wirksam, zum Besitztum gehörend, zu den Aktiva gehörend, Aktiv-, agil, rege
- opwekken → ermutigen, ermuntern, erregen, erwecken
- opwekken → hervorrufen, anspornen, antreiben, aufhetzen, herausfordern, reanimieren, wiederbeleben, neu beleben, wecken, aufwecken, erwecken, aufwachen
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opgewekt (Nederlands) in het Duits
opgewekt:
-
opgewekt (vrolijk; blijmoedig; levendig; opgetogen; zonnig; lustig; uitgelaten; fideel; jolig; monter; dartel; kwiek; welgemoed; wakker; fleurig; blijgeestig; blij; opgeruimd; geestig; kleurig)
fröhlich; heiter; lustig; begeistert; munter; ausgelassen-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
lustig bijvoeglijk naamwoord
-
begeistert bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
ausgelassen bijvoeglijk naamwoord
-
-
opgewekt (vrolijk; blij; blijmoedig; opgetogen; blijgestemd)
fröhlich; froh; erfreut; freudig; euphorisch; heiter; munter; vergnüglich; entzückt-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
froh bijvoeglijk naamwoord
-
erfreut bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
euphorisch bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
munter bijvoeglijk naamwoord
-
vergnüglich bijvoeglijk naamwoord
-
entzückt bijvoeglijk naamwoord
-
-
opgewekt (monter; vrolijk; levendig; levenslustig; blij; dartel; blijmoedig; tierig; opgetogen)
-
opgewekt (blijmoedig)
fröhlich; gutgelaunt; wohlgemut; froh; heiter-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
gutgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
wohlgemut bijvoeglijk naamwoord
-
froh bijvoeglijk naamwoord
-
heiter bijvoeglijk naamwoord
-
-
opgewekt (goedgeluimd; goedgehumeurd; welgemoed; welgestemd)
-
opgewekt (opgetogen)
entzückt; freudig; herzensfroh; begeistert; froh; fröhlich-
entzückt bijvoeglijk naamwoord
-
freudig bijvoeglijk naamwoord
-
herzensfroh bijvoeglijk naamwoord
-
begeistert bijvoeglijk naamwoord
-
froh bijvoeglijk naamwoord
-
fröhlich bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor opgewekt:
Verwante woorden van "opgewekt":
Wiktionary: opgewekt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opgewekt | → vital; lebhaft | ↔ brisk — full of spirit of life |
• opgewekt | → aufgeweckt; flink; frisch; gewandt; hurtig; munter; wach; aktiv; tätig; geschäftig; unternehmend; werktätig; berufstätig; arbeitend; rührig; emsig; wirksam; zum Besitztum gehörend; zu den Aktiva gehörend; Aktiv-; agil; rege | ↔ actif — Qui agir ou qui a la vertu d’agir. |
• opgewekt | → aufgeweckt; flink; frisch; gewandt; hurtig; munter; wach | ↔ vigilant — Qui veille avec attention. |
opgewekt vorm van opwekken:
-
opwekken (aandrijven; aansporen; stimuleren; prikkelen; opkrikken)
stimulieren; anregen; ermutigen; reizen; aufpolieren; verbessern; ankurbeln; aufmuntern; ermuntern; zusprechen; aufmöbeln-
aufpolieren werkwoord (poliere auf, polierst auf, poliert auf, polierte auf, poliertet auf, aufpoliert)
-
aufmuntern werkwoord (muntere auf, munterst auf, muntert auf, munterte auf, muntertet auf, aufgemuntert)
-
opwekken (verlevendigen; tot leven wekken; activeren; reanimeren; opleven)
-
opwekken (prikkelen; opwinden; stimuleren)
erregen; aufwinden; anregen; prickeln; stimulieren; anreizen; erhitzen; reizen; schmeicheln; kitzeln; aufreizen; anspornen; knuddeln; kosen-
schmeicheln werkwoord (schmeichele, schmeichelst, schmeichelt, schmeichelte, schmeicheltet, geschmeichet)
-
opwekken (stimuleren; aanmoedigen; activeren; oppeppen; bezielen)
wecken; aktivieren; anregen; beleben; hervorrufen; neubeleben-
hervorrufen werkwoord (rufe hervor, rufst hervor, ruft hervor, rief hervor, rieft hervor, hervorgerufen)
-
neubeleben werkwoord
Conjugations for opwekken:
o.t.t.
- wek op
- wekt op
- wekt op
- wekken op
- wekken op
- wekken op
o.v.t.
- wekte op
- wekte op
- wekte op
- wekten op
- wekten op
- wekten op
v.t.t.
- heb opgewekt
- hebt opgewekt
- heeft opgewekt
- hebben opgewekt
- hebben opgewekt
- hebben opgewekt
v.v.t.
- had opgewekt
- had opgewekt
- had opgewekt
- hadden opgewekt
- hadden opgewekt
- hadden opgewekt
o.t.t.t.
- zal opwekken
- zult opwekken
- zal opwekken
- zullen opwekken
- zullen opwekken
- zullen opwekken
o.v.t.t.
- zou opwekken
- zou opwekken
- zou opwekken
- zouden opwekken
- zouden opwekken
- zouden opwekken
en verder
- is opgewekt
- zijn opgewekt
diversen
- wek op!
- wekt op!
- opgewekt
- opwekkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
opwekken (instigeren)
Vertaal Matrix voor opwekken:
Wiktionary: opwekken
opwekken
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• opwekken | → hervorrufen | ↔ arouse — to stimulate feelings |
• opwekken | → anspornen; antreiben; aufhetzen; herausfordern | ↔ inciter — pousser, déterminer à faire quelque chose. |
• opwekken | → reanimieren; wiederbeleben; neu beleben | ↔ ranimer — rendre la vie ; redonner la vie. |
• opwekken | → wecken; aufwecken; erwecken; aufwachen | ↔ réveiller — transitif|fr tirer du sommeil. |