Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opgevouwen (Nederlands) in het Duits
opgevouwen:
Vertaal Matrix voor opgevouwen:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
gefaltet | opgevouwen | geplooid; gevouwen |
opvouwen:
-
opvouwen (vouwen)
falten; zusammenfalten; umfalten; falzen-
zusammenfalten werkwoord (falte zusammen, faltest zusammen, faltet zusammen, faltete zusammen, faltetet zusammen, zusammengefaltet)
Conjugations for opvouwen:
o.t.t.
- vouw op
- vouwt op
- vouwt op
- vouwen op
- vouwen op
- vouwen op
o.v.t.
- vouwde op
- vouwde op
- vouwde op
- vouwden op
- vouwden op
- vouwden op
v.t.t.
- heb opgevouwen
- hebt opgevouwen
- heeft opgevouwen
- hebben opgevouwen
- hebben opgevouwen
- hebben opgevouwen
v.v.t.
- had opgevouwen
- had opgevouwen
- had opgevouwen
- hadden opgevouwen
- hadden opgevouwen
- hadden opgevouwen
o.t.t.t.
- zal opvouwen
- zult opvouwen
- zal opvouwen
- zullen opvouwen
- zullen opvouwen
- zullen opvouwen
o.v.t.t.
- zou opvouwen
- zou opvouwen
- zou opvouwen
- zouden opvouwen
- zouden opvouwen
- zouden opvouwen
en verder
- ben opgevouwen
- bent opgevouwen
- is opgevouwen
- zijn opgevouwen
- zijn opgevouwen
- zijn opgevouwen
diversen
- vouw op!
- vouwt op!
- opgevouwen
- opvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor opvouwen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
falten | opvouwen; vouwen | dubbelvouwen; indrogen; omknikken; omvouwen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; plooien; samentrekken; samenvouwen; schrompelen; slinken; ten dele vouwen; toevouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; verfromfraaien; verschrompelen |
falzen | opvouwen; vouwen | groeven; inkerven; insnijden; plooien |
umfalten | opvouwen; vouwen | omknikken; omvouwen; ten dele vouwen |
zusammenfalten | opvouwen; vouwen | dubbel vouwen; dubbelvouwen; samenvouwen; toevouwen |
- | inklappen |