Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. opgevouwen:
  2. opvouwen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgevouwen (Nederlands) in het Duits

opgevouwen:

opgevouwen bijvoeglijk naamwoord

  1. opgevouwen
    gefaltet

Vertaal Matrix voor opgevouwen:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
gefaltet opgevouwen geplooid; gevouwen

opvouwen:

opvouwen werkwoord (vouw op, vouwt op, vouwde op, vouwden op, opgevouwen)

  1. opvouwen (vouwen)
    falten; zusammenfalten; umfalten; falzen
    • falten werkwoord (falte, faltest, faltet, faltete, faltetet, gefaltet)
    • zusammenfalten werkwoord (falte zusammen, faltest zusammen, faltet zusammen, faltete zusammen, faltetet zusammen, zusammengefaltet)
    • umfalten werkwoord (falte um, faltest um, faltet um, faltete um, faltetet um, umgefaltet)
    • falzen werkwoord (falze, falzt, falzte, falztet, gefalzt)

Conjugations for opvouwen:

o.t.t.
  1. vouw op
  2. vouwt op
  3. vouwt op
  4. vouwen op
  5. vouwen op
  6. vouwen op
o.v.t.
  1. vouwde op
  2. vouwde op
  3. vouwde op
  4. vouwden op
  5. vouwden op
  6. vouwden op
v.t.t.
  1. heb opgevouwen
  2. hebt opgevouwen
  3. heeft opgevouwen
  4. hebben opgevouwen
  5. hebben opgevouwen
  6. hebben opgevouwen
v.v.t.
  1. had opgevouwen
  2. had opgevouwen
  3. had opgevouwen
  4. hadden opgevouwen
  5. hadden opgevouwen
  6. hadden opgevouwen
o.t.t.t.
  1. zal opvouwen
  2. zult opvouwen
  3. zal opvouwen
  4. zullen opvouwen
  5. zullen opvouwen
  6. zullen opvouwen
o.v.t.t.
  1. zou opvouwen
  2. zou opvouwen
  3. zou opvouwen
  4. zouden opvouwen
  5. zouden opvouwen
  6. zouden opvouwen
en verder
  1. ben opgevouwen
  2. bent opgevouwen
  3. is opgevouwen
  4. zijn opgevouwen
  5. zijn opgevouwen
  6. zijn opgevouwen
diversen
  1. vouw op!
  2. vouwt op!
  3. opgevouwen
  4. opvouwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opvouwen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
falten opvouwen; vouwen dubbelvouwen; indrogen; omknikken; omvouwen; ontvouwen; openspreiden; openvouwen; plooien; samentrekken; samenvouwen; schrompelen; slinken; ten dele vouwen; toevouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen; verfromfraaien; verschrompelen
falzen opvouwen; vouwen groeven; inkerven; insnijden; plooien
umfalten opvouwen; vouwen omknikken; omvouwen; ten dele vouwen
zusammenfalten opvouwen; vouwen dubbel vouwen; dubbelvouwen; samenvouwen; toevouwen
- inklappen