Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. opgefokt:
  2. opfokken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opgefokt (Nederlands) in het Duits

opgefokt:

opgefokt bijvoeglijk naamwoord

  1. opgefokt (opgehitst)
    abgehetzt; gereizt

Vertaal Matrix voor opgefokt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abgehetzt opgefokt; opgehitst
gereizt opgefokt; opgehitst aangebrand; erg; fel; geil; geprikkeld; gespannen; gestressd; geërgerd; geïrriteerd; heet; heftig; hevig; hitsig; krachtig; opgejaagd; opgewonden; pissig; prikkelbaar; seksueel opgewonden

opgefokt vorm van opfokken:

opfokken werkwoord (fok op, fokt op, fokte op, fokten op, opgefokt)

  1. opfokken (fokken; kweken)
    züchten; ziehen; fortpflanzen; hervorbringen
    • züchten werkwoord (züchte, züchtest, züchtet, züchtete, züchtetet, gezüchtet)
    • ziehen werkwoord (ziehe, ziehst, zieht, zog, zogt, gezogen)
    • fortpflanzen werkwoord (pflanze fort, pflanzt fort, pflanzte fort, pflanztet fort, fortgepflanzt)
    • hervorbringen werkwoord (bringe hervor, bringst hervor, bringt hervor, brachte hervor, brachtet hervor, hervorgebracht)
  2. opfokken (opruien; aanzetten; poken; )
    aufpeitschen; aufhetzen; aufstacheln; aufputschen; aufwiegeln
    • aufpeitschen werkwoord (peitsche auf, peitschst auf, peitscht auf, peitschte auf, peitschtet auf, aufgepeitscht)
    • aufhetzen werkwoord (hetze auf, hetzt auf, hetzte auf, hetztet auf, aufgehetzt)
    • aufstacheln werkwoord (stachele auf, stachelst auf, stachelt auf, stachelte auf, stacheltet auf, aufgestachelt)
    • aufputschen werkwoord (putsche auf, putscht auf, putschte auf, putschtet auf, aufgeputscht)
    • aufwiegeln werkwoord (wiegele auf, wiegelst auf, wiegelt auf, wiegelte auf, wiegeltet auf, aufgewiegelt)

Conjugations for opfokken:

o.t.t.
  1. fok op
  2. fokt op
  3. fokt op
  4. fokken op
  5. fokken op
  6. fokken op
o.v.t.
  1. fokte op
  2. fokte op
  3. fokte op
  4. fokten op
  5. fokten op
  6. fokten op
v.t.t.
  1. ben opgefokt
  2. bent opgefokt
  3. is opgefokt
  4. zijn opgefokt
  5. zijn opgefokt
  6. zijn opgefokt
v.v.t.
  1. was opgefokt
  2. was opgefokt
  3. was opgefokt
  4. waren opgefokt
  5. waren opgefokt
  6. waren opgefokt
o.t.t.t.
  1. zal opfokken
  2. zult opfokken
  3. zal opfokken
  4. zullen opfokken
  5. zullen opfokken
  6. zullen opfokken
o.v.t.t.
  1. zou opfokken
  2. zou opfokken
  3. zou opfokken
  4. zouden opfokken
  5. zouden opfokken
  6. zouden opfokken
en verder
  1. heb opgefokt
  2. hebt opgefokt
  3. heeft opgefokt
  4. hebben opgefokt
  5. hebben opgefokt
  6. hebben opgefokt
diversen
  1. fok op!
  2. fokt op!
  3. opgefokt
  4. opfokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opfokken:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aufhetzen aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanleiding geven tot; iemand opstoken; iets aanstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opzetten; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen
aufpeitschen aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanzetten; opzwepen; sterk prikkelen
aufputschen aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanleiding geven tot; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
aufstacheln aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanleiding geven tot; iemand opstoken; jachten; opdrijven; ophitsen; opjagen; opjutten; opzetten; provoceren; uitdagen; uitlokken; voortjagen
aufwiegeln aanstoken; aanwakkeren; aanzetten; opfokken; ophitsen; opjutten; opruien; opstoken; poken aanstoken; oppoken; opstoken
fortpflanzen fokken; kweken; opfokken aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; vermenigvuldigen; voortbrengen; voortplanten
hervorbringen fokken; kweken; opfokken aankweken; aanplanten; fokken; gebukt gaan onder; genereren; in het leven roepen; kweken; laten zien; maken; ontwerpen; openbaren; opkweken; planten; procreëren; scheppen; te voorschijn halen; telen; tevoorschijn brengen; torsen; verbouwen; voor de dag halen; voortbrengen; zich uiten
ziehen fokken; kweken; opfokken aankweken; aanplanten; een snuif nemen; fokken; genereren; hieuwen; hieven; iets ophalen; insnuiven; kweken; lenen; met een spil omhoogwerken; ontlenen; opkweken; opsnuiven; planten; procreëren; rukken; slepen; sleuren; snuiven; telen; tochten; trekken; verbouwen; voortbrengen
züchten fokken; kweken; opfokken aankweken; aanplanten; fokken; genereren; kweken; opkweken; planten; procreëren; telen; verbouwen; voortbrengen

Wiktionary: opfokken

opfokken
verb
  1. ausreizen der Leistung einer Maschine

Computer vertaling door derden: