Nederlands

Uitgebreide vertaling voor opdroogden (Nederlands) in het Duits

opdroogden vorm van opdrogen:

opdrogen werkwoord (droog op, droogt op, droogde op, droogden op, opgedroogd)

  1. opdrogen (drogen)
    trocknen
    • trocknen werkwoord (trockne, trocknest, trocknet, trocknete, trocknetet, getrocknet)
  2. opdrogen (uitdrogen; indrogen; verdrogen; verdorren)
    austrocknen; vertrocknen; trocknen; schrumpfen; verkümmern; trockenlegen; einschrumpfen; eintrocknen; schrumpeln; zusammenschrumpfen; runzligwerden
    • austrocknen werkwoord (trockne aus, trocknest aus, trocknet aus, trocknete aus, trocknetet aus, ausgetrocknet)
    • vertrocknen werkwoord (vertrockne, vertrocknest, vertrocknet, vertrocknete, vertrocknetet, vertrocknet)
    • trocknen werkwoord (trockne, trocknest, trocknet, trocknete, trocknetet, getrocknet)
    • schrumpfen werkwoord (schrumpfe, schrumpfst, schrumpft, schrumpfte, schrumpftet, geschrumpft)
    • verkümmern werkwoord (verkümmere, verkümmerst, verkümmert, verkümmerte, verkümmertet, verkümmert)
    • trockenlegen werkwoord
    • einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
    • eintrocknen werkwoord (trockne ein, trocknst ein, trocknt ein, trocknte ein, trockntet ein, eingetrocknet)
    • schrumpeln werkwoord (schrumpele, schrumpelst, schrumpelt, schrumpelte, schrumpeltet, geschrumpelt)
    • zusammenschrumpfen werkwoord (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)
    • runzligwerden werkwoord

Conjugations for opdrogen:

o.t.t.
  1. droog op
  2. droogt op
  3. droogt op
  4. drogen op
  5. drogen op
  6. drogen op
o.v.t.
  1. droogde op
  2. droogde op
  3. droogde op
  4. droogden op
  5. droogden op
  6. droogden op
v.t.t.
  1. ben opgedroogd
  2. bent opgedroogd
  3. is opgedroogd
  4. zijn opgedroogd
  5. zijn opgedroogd
  6. zijn opgedroogd
v.v.t.
  1. was opgedroogd
  2. was opgedroogd
  3. was opgedroogd
  4. waren opgedroogd
  5. waren opgedroogd
  6. waren opgedroogd
o.t.t.t.
  1. zal opdrogen
  2. zult opdrogen
  3. zal opdrogen
  4. zullen opdrogen
  5. zullen opdrogen
  6. zullen opdrogen
o.v.t.t.
  1. zou opdrogen
  2. zou opdrogen
  3. zou opdrogen
  4. zouden opdrogen
  5. zouden opdrogen
  6. zouden opdrogen
diversen
  1. droog op!
  2. droogt op!
  3. opgedroogd
  4. opdrogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor opdrogen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
austrocknen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen ontvochten
einschrumpfen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen afnemen; beperken; indrogen; inkrimpen; inperken; kleiner maken; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; samentrekken; schrompelen; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; verschrompelen
eintrocknen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
runzligwerden indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
schrumpeln indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen indrogen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen
schrumpfen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen achteruitgaan; afglijden; afnemen; aftakelen; afzakken; beperken; declineren; indrogen; inkrimpen; inperken; inzinken; kleiner maken; kleiner worden; krimpen; minder worden; minderen; minimaliseren; reduceren; samentrekken; schrompelen; slinken; verkleinen; verkorten; verlagen; verminderen; verschrompelen; vervallen; wegglijden; wegzinken
trockenlegen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen droogleggen; indijken; inpolderen
trocknen drogen; indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen afdrogen; doen drogen; drogen; droogmaken
verkümmern indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen kwijnen; verkwijnen; wegkwijnen
vertrocknen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen
zusammenschrumpfen indrogen; opdrogen; uitdrogen; verdorren; verdrogen indrogen; ineenkrimpen; ineenschrompelen; inkrimpen; krimpen; samentrekken; schrompelen; slinken; verschrompelen