Nederlands
Uitgebreide vertaling voor opdrogen (Nederlands) in het Duits
opdrogen:
-
opdrogen (drogen)
-
opdrogen (uitdrogen; indrogen; verdrogen; verdorren)
austrocknen; vertrocknen; trocknen; schrumpfen; verkümmern; trockenlegen; einschrumpfen; eintrocknen; schrumpeln; zusammenschrumpfen; runzligwerden-
austrocknen werkwoord (trockne aus, trocknest aus, trocknet aus, trocknete aus, trocknetet aus, ausgetrocknet)
-
vertrocknen werkwoord (vertrockne, vertrocknest, vertrocknet, vertrocknete, vertrocknetet, vertrocknet)
-
trockenlegen werkwoord
-
einschrumpfen werkwoord (schrumpfe ein, schrumpfst ein, schrumpft ein, schrumpfte ein, schrumpftet ein, eingeschrumpft)
-
eintrocknen werkwoord (trockne ein, trocknst ein, trocknt ein, trocknte ein, trockntet ein, eingetrocknet)
-
zusammenschrumpfen werkwoord (schrumpfe zusammen, schrumpfst zusammen, schrumpft zusammen, schrumpfte zusammen, schrumpftet zusammen, zusammengeschrumpft)
-
runzligwerden werkwoord
-
Conjugations for opdrogen:
o.t.t.
- droog op
- droogt op
- droogt op
- drogen op
- drogen op
- drogen op
o.v.t.
- droogde op
- droogde op
- droogde op
- droogden op
- droogden op
- droogden op
v.t.t.
- ben opgedroogd
- bent opgedroogd
- is opgedroogd
- zijn opgedroogd
- zijn opgedroogd
- zijn opgedroogd
v.v.t.
- was opgedroogd
- was opgedroogd
- was opgedroogd
- waren opgedroogd
- waren opgedroogd
- waren opgedroogd
o.t.t.t.
- zal opdrogen
- zult opdrogen
- zal opdrogen
- zullen opdrogen
- zullen opdrogen
- zullen opdrogen
o.v.t.t.
- zou opdrogen
- zou opdrogen
- zou opdrogen
- zouden opdrogen
- zouden opdrogen
- zouden opdrogen
diversen
- droog op!
- droogt op!
- opgedroogd
- opdrogend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze