Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. ontvallen:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor ontvallen (Nederlands) in het Duits

ontvallen:

ontvallen werkwoord (ontval, ontvalt, ontviel, ontvielen, ontvallen)

  1. ontvallen (per ongeluk zeggen; ontschieten; ontglippen)
    entfahren
    • entfahren werkwoord (entfahre, entfährst, entfährt, entfuhr, entfuhrt, entfahren)

Conjugations for ontvallen:

o.t.t.
  1. ontval
  2. ontvalt
  3. ontvalt
  4. ontvallen
  5. ontvallen
  6. ontvallen
o.v.t.
  1. ontviel
  2. ontviel
  3. ontviel
  4. ontvielen
  5. ontvielen
  6. ontvielen
v.t.t.
  1. ben ontvallen
  2. bent ontvallen
  3. is ontvallen
  4. zijn ontvallen
  5. zijn ontvallen
  6. zijn ontvallen
v.v.t.
  1. was ontvallen
  2. was ontvallen
  3. was ontvallen
  4. waren ontvallen
  5. waren ontvallen
  6. waren ontvallen
o.t.t.t.
  1. zal ontvallen
  2. zult ontvallen
  3. zal ontvallen
  4. zullen ontvallen
  5. zullen ontvallen
  6. zullen ontvallen
o.v.t.t.
  1. zou ontvallen
  2. zou ontvallen
  3. zou ontvallen
  4. zouden ontvallen
  5. zouden ontvallen
  6. zouden ontvallen
diversen
  1. ontval!
  2. ontvalt!
  3. ontvallen
  4. ontvallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor ontvallen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entfahren ontglippen; ontschieten; ontvallen; per ongeluk zeggen er tussenuit knijpen; er vandoor gaan

Wiktionary: ontvallen

ontvallen
verb
  1. iets zeggen wat men liever voor zich gehouden had