Bijvoeglijk Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frei
|
onbewoond
|
bandeloos; benaderbaar; beschikbaar; disponibel; frank; genaakbaar; gratis; in vrijheid; kosteloos; ledig; leeg; losbandig; niet belast; onafhankelijk; onbedekt; onbelast; onbelast inkomen; onbezet; ongebonden; ongebreideld; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onoverdekt; onverplicht; onverstoord; open; pro deo; rechttoe; spontaan; toegankelijk; uit vrije wil; vacant; voor niets; vrij; vrij van schulden; vrijuit; vrijwillig; zonder kosten
|
offen
|
onbewoond
|
benaderbaar; contemplatief; cru; eerlijk; frank; genaakbaar; genereus; goedgeefs; gul; ledig; leeg; mild; niet beschroomd; niet dicht; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; onbezet; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; ronduit; royaal; ruimhartig; ruiterlijk; scheutig; stoutmoedig; toegankelijk; vrijgevig; vrijmoedig; vrijpostig
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
freigegeben
|
onbewoond
|
cru; onomwonden; onverbloemd; onverholen; opengesteld; openlijk; rechttoe rechtaan; vrijgegeven
|
ledig
|
onbewoond
|
ledig; leeg; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbezet; ongebruikt; ongehuwd; ongeopend
|
leer
|
onbewoond
|
blanco; glazig; hol; ijdel; inhoudsloos; ledig; leeg; loos; nietszeggend; onaangebroken; onaangeroerd; onaangetast; onbeschreven; onbezet; ongebruikt; ongeopend; ongevuld; oningevuld; uitdrukkingsloos; vrij; wazig; wezenloos; zonder inhoud; zonder taak
|
unbebaut
|
onbewoond
|
onbebouwd
|
unbesetzt
|
onbewoond
|
in vrijheid; ledig; leeg; onbezet; vrij
|
unbewohnt
|
onbewoond
|
|
untätig
|
onbewoond
|
lijdelijk; lui; niets doend; passief
|
wüst
|
onbewoond
|
bitter teleurgesteld; boos; dol; furieus; hels; koud; kwaad; laag van temperatuur; laaiend; nijdig; ongeregeld; onordelijk; ordeloos; razend; tierend; verbitterd; wanordelijk; woedend; woest
|