Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. omstrengelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor omstrengelen (Nederlands) in het Duits

omstrengelen:

omstrengelen werkwoord (omstrengel, omstrengelt, omstrengelde, omstrengelden, omstrengeld)

  1. omstrengelen (omhelzen; omarmen)
    umarmen; umschlingen
    • umarmen werkwoord (umarme, umarmst, umarmt, umarmte, umarmtet, umarmt)
    • umschlingen werkwoord (schlinge um, schlingst um, schlingt um, schlingte um, schlingtet um, umgeslingt)

Conjugations for omstrengelen:

o.t.t.
  1. omstrengel
  2. omstrengelt
  3. omstrengelt
  4. omstrengelen
  5. omstrengelen
  6. omstrengelen
o.v.t.
  1. omstrengelde
  2. omstrengelde
  3. omstrengelde
  4. omstrengelden
  5. omstrengelden
  6. omstrengelden
v.t.t.
  1. heb omstrengeld
  2. hebt omstrengeld
  3. heeft omstrengeld
  4. hebben omstrengeld
  5. hebben omstrengeld
  6. hebben omstrengeld
v.v.t.
  1. had omstrengeld
  2. had omstrengeld
  3. had omstrengeld
  4. hadden omstrengeld
  5. hadden omstrengeld
  6. hadden omstrengeld
o.t.t.t.
  1. zal omstrengelen
  2. zult omstrengelen
  3. zal omstrengelen
  4. zullen omstrengelen
  5. zullen omstrengelen
  6. zullen omstrengelen
o.v.t.t.
  1. zou omstrengelen
  2. zou omstrengelen
  3. zou omstrengelen
  4. zouden omstrengelen
  5. zouden omstrengelen
  6. zouden omstrengelen
en verder
  1. ben omstrengeld
  2. bent omstrengeld
  3. is omstrengeld
  4. zijn omstrengeld
  5. zijn omstrengeld
  6. zijn omstrengeld
diversen
  1. omstrengel!
  2. omstrengelt!
  3. omstrengeld
  4. omstrengelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor omstrengelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
umarmen omarmen; omhelzen; omstrengelen
umschlingen omarmen; omhelzen; omstrengelen