Overzicht
Nederlands naar Duits: Meer gegevens...
- natuurlijkheid:
- natuurlijk:
-
Wiktionary:
- natuurlijkheid → Einfachheit
- natuurlijk → natürlich, gewiss, selbstverständlich
- natuurlijk → natürlich
- natuurlijk → natürlich, selbstverständlich, sicher, angeboren
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor natuurlijkheid (Nederlands) in het Duits
natuurlijkheid:
-
de natuurlijkheid (ongekunsteldheid; eenvoud)
die Einfalt; die Natürlichkeit; die Naivität; die Einfältigkeit; die Kindlichkeit; die Gutgläubigkeit
Vertaal Matrix voor natuurlijkheid:
Verwante woorden van "natuurlijkheid":
Wiktionary: natuurlijkheid
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• natuurlijkheid | → Einfachheit | ↔ simplicité — qualité de ce qui n’est pas composé. |
natuurlijk:
-
natuurlijk (uiteraard; vanzelfsprekend; zonder twijfel; bijgevolg; onontkomelijk; zeker; dus; logisch; allicht; 'tuurlijk)
selbstverständlich; natürlich-
selbstverständlich bijvoeglijk naamwoord
-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
natuurlijk (ongekunsteld; ongedwongen)
natürlich; ungekünstelt; rein-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
ungekünstelt bijvoeglijk naamwoord
-
rein bijvoeglijk naamwoord
-
-
natuurlijk (ongekunsteld; eenvoudig)
natürlich; unkompliziert; einfach; simpel; schlicht; anspruchslos; gewöhnlich-
natürlich bijvoeglijk naamwoord
-
unkompliziert bijvoeglijk naamwoord
-
einfach bijvoeglijk naamwoord
-
simpel bijvoeglijk naamwoord
-
schlicht bijvoeglijk naamwoord
-
anspruchslos bijvoeglijk naamwoord
-
gewöhnlich bijvoeglijk naamwoord
-
-
natuurlijk (van nature aanwezig; aangeboren; eigen)
einheimisch; eingeboren; von Natur aus anwesend sein-
einheimisch bijvoeglijk naamwoord
-
eingeboren bijvoeglijk naamwoord
-
von Natur aus anwesend sein bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor natuurlijk:
Verwante woorden van "natuurlijk":
Synoniemen voor "natuurlijk":
Antoniemen van "natuurlijk":
Verwante definities voor "natuurlijk":
Wiktionary: natuurlijk
natuurlijk
Cross Translation:
adjective
natuurlijk
-
uit de natuur afkomstig
- natuurlijk → natürlich
-
vanzelfsprekend
- natuurlijk → natürlich
adjective
-
im Sinne von einfach, ungezwungen
-
ohne Steigerung: dem Gesetz der Natur entsprechend
-
im Sinne von selbstverständlich, klar
-
ohne Steigerung: sich auf die Natur beziehend, naturgemäß, in der Natur vorkommend
-
nicht entfremdet, dem Naturell entsprechend, sich auf das Naturell beziehend, naturgetreu
-
adverbial: bestimmt, unbedingt, mit Sicherheit
-
ohne Weiteres verständlich, sich aus dem Zusammenhang ergebend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• natuurlijk | → natürlich | ↔ natural — relating to nature |
• natuurlijk | → natürlich | ↔ naturally — surely |
• natuurlijk | → selbstverständlich; sicher; natürlich | ↔ of course — naturally |
• natuurlijk | → natürlich; angeboren | ↔ naturel — Qui est relatif à la nature, à l’ensemble des êtres et des choses, à l’ordre qui les régit. |