Nederlands
Uitgebreide vertaling voor molesteren (Nederlands) in het Duits
molesteren:
-
molesteren
-
molesteren (mishandelen; pijnigen)
mißhandeln; quälen; belästigen-
mißhandeln werkwoord (mißhandelne, mißhandelnst, mißhandelnt, mißhandelnte, mißhandelntet, mißhandeln)
-
Conjugations for molesteren:
o.t.t.
- molesteer
- molesteert
- molesteert
- molesteren
- molesteren
- molesteren
o.v.t.
- molesteerde
- molesteerde
- molesteerde
- molesteerden
- molesteerden
- molesteerden
v.t.t.
- heb gemolesteerd
- hebt gemolesteerd
- heeft gemolesteerd
- hebben gemolesteerd
- hebben gemolesteerd
- hebben gemolesteerd
v.v.t.
- had gemolesteerd
- had gemolesteerd
- had gemolesteerd
- hadden gemolesteerd
- hadden gemolesteerd
- hadden gemolesteerd
o.t.t.t.
- zal molesteren
- zult molesteren
- zal molesteren
- zullen molesteren
- zullen molesteren
- zullen molesteren
o.v.t.t.
- zou molesteren
- zou molesteren
- zou molesteren
- zouden molesteren
- zouden molesteren
- zouden molesteren
en verder
- ben gemolesteerd
- bent gemolesteerd
- is gemolesteerd
- zijn gemolesteerd
- zijn gemolesteerd
- zijn gemolesteerd
diversen
- molesteer!
- molesteert!
- gemolesteerd
- molesterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor molesteren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schaden zufügen | beschadiging; schade toebrengen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schaden zufügen | molesteren | |
belästigen | mishandelen; molesteren; pijnigen | aanranden; belemmeren; beletten; ergeren; irriteren; koeioneren; kwellen; narren; op de zenuwen werken; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; verhinderen; vervelen; vrouw aanranden |
mißhandeln | mishandelen; molesteren; pijnigen | |
quälen | mishandelen; molesteren; pijnigen | koeioneren; kwellen; narren; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren |
schaden | molesteren | benadelen; beschadigen; deren; duperen; krenken; kwaad doen; kwaad kunnen; kwetsen; misdrijven; nadeel toebrengen; nadelig zijn; schade berokkenen; schade toebrengen aan; schadelijk zijn voor; schaden |