Nederlands
Uitgebreide vertaling voor missen (Nederlands) in het Duits
missen:
-
missen (vermissen)
-
missen (iets mislopen; mislopen)
verfehlen; verpassen; einschießen-
einschießen werkwoord (schieße ein, schießest ein, schießt ein, schoß ein, schoßt ein, eingeschossen)
Conjugations for missen:
o.t.t.
- mis
- mist
- mist
- missen
- missen
- missen
o.v.t.
- miste
- miste
- miste
- misten
- misten
- misten
v.t.t.
- heb gemist
- hebt gemist
- heeft gemist
- hebben gemist
- hebben gemist
- hebben gemist
v.v.t.
- had gemist
- had gemist
- had gemist
- hadden gemist
- hadden gemist
- hadden gemist
o.t.t.t.
- zal missen
- zult missen
- zal missen
- zullen missen
- zullen missen
- zullen missen
o.v.t.t.
- zou missen
- zou missen
- zou missen
- zouden missen
- zouden missen
- zouden missen
diversen
- mis!
- mist!
- gemist
- missend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor missen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
einschießen | iets mislopen; mislopen; missen | vaal worden; verkleuren; verschieten; vervagen; vervalen |
verfehlen | iets mislopen; mislopen; missen | |
vermissen | missen; vermissen | erbij inschieten; kwijtraken; ontberen; verliezen; verloren gaan; wegraken |
verpassen | iets mislopen; mislopen; missen |
Verwante woorden van "missen":
Antoniemen van "missen":
Verwante definities voor "missen":
Wiktionary: missen
missen
Cross Translation:
verb
missen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• missen | → fehlen; mangeln; entbehren | ↔ lack — be without, need, require |
• missen | → verfehlen | ↔ miss — to fail to hit |
• missen | → sich sehnen; vermissen | ↔ miss — to feel the absence of someone or something |
• missen | → verpassen | ↔ miss — to be late for something |
• missen | → fehlen; missen; mangeln; ermangeln; verfehlen; vermissen | ↔ manquer — (vieilli) faillir, tomber en faute. |
• missen | → verfehlen | ↔ rater — Ne pas partir, en parlant d’une arme à feu. (Sens général). |
missen vorm van mis:
-
de mis (dienst; kerkviering)
-
mis (onjuist; verkeerd; foutief; ten onrechte; fout; ernaast; onwaar)
falsch; verkehrt; unrichtig; fehlerhaft; verschmitzt-
falsch bijvoeglijk naamwoord
-
verkehrt bijvoeglijk naamwoord
-
unrichtig bijvoeglijk naamwoord
-
fehlerhaft bijvoeglijk naamwoord
-
verschmitzt bijvoeglijk naamwoord
-