Nederlands
Uitgebreide vertaling voor maf (Nederlands) in het Duits
maf:
-
maf (geschift; gek; mesjogge; krankjorum; achterlijk; gestoord; niet goed snik; stupide; zot; idioot; krankzinnig; idioterig)
verrückt; gestört; blöd; geisteskrank; meschugge; übergeschnappt; dämlich; idiotisch; irre; wahnsinnig; stumpfsinnig; bescheuert; irrsinnig; lächerlich; idiotenhaft; geistesschwach; bekloppt; wirr; wahnwitzig; närrisch; blödsinnig; unsinnig; blöde; töricht; verstört; unvernünftig-
verrückt bijvoeglijk naamwoord
-
gestört bijvoeglijk naamwoord
-
blöd bijvoeglijk naamwoord
-
geisteskrank bijvoeglijk naamwoord
-
meschugge bijvoeglijk naamwoord
-
übergeschnappt bijvoeglijk naamwoord
-
dämlich bijvoeglijk naamwoord
-
idiotisch bijvoeglijk naamwoord
-
irre bijvoeglijk naamwoord
-
wahnsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
stumpfsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
bescheuert bijvoeglijk naamwoord
-
irrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
lächerlich bijvoeglijk naamwoord
-
idiotenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
geistesschwach bijvoeglijk naamwoord
-
bekloppt bijvoeglijk naamwoord
-
wirr bijvoeglijk naamwoord
-
wahnwitzig bijvoeglijk naamwoord
-
närrisch bijvoeglijk naamwoord
-
blödsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
unsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
blöde bijvoeglijk naamwoord
-
töricht bijvoeglijk naamwoord
-
verstört bijvoeglijk naamwoord
-
unvernünftig bijvoeglijk naamwoord
-
-
maf (vreemd; eigenaardig; dwaas; gek; typisch; mal)
verrückt; blöd; närrisch; gestört; irre; dämlich; bekloppt; wirr; idiotisch; bescheuert; verstört; meschugge; blöde; blödsinnig; geisteskrank; wahnwitzig; geistesschwach; idiotenhaft; wahnsinnig; irrsinnig; übergeschnappt-
verrückt bijvoeglijk naamwoord
-
blöd bijvoeglijk naamwoord
-
närrisch bijvoeglijk naamwoord
-
gestört bijvoeglijk naamwoord
-
irre bijvoeglijk naamwoord
-
dämlich bijvoeglijk naamwoord
-
bekloppt bijvoeglijk naamwoord
-
wirr bijvoeglijk naamwoord
-
idiotisch bijvoeglijk naamwoord
-
bescheuert bijvoeglijk naamwoord
-
verstört bijvoeglijk naamwoord
-
meschugge bijvoeglijk naamwoord
-
blöde bijvoeglijk naamwoord
-
blödsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
geisteskrank bijvoeglijk naamwoord
-
wahnwitzig bijvoeglijk naamwoord
-
geistesschwach bijvoeglijk naamwoord
-
idiotenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
wahnsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
irrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
übergeschnappt bijvoeglijk naamwoord
-
-
maf (krankjorum; mesjogge; getikt; kierewiet; geschift; knots; hoorndol; mal)
blöde; verrückt; blöd; idiotisch; irre; lächerlich; dämlich; blödsinnig; bescheuert; gestört; bekloppt; wahnsinnig; närrisch; unvernünftig; irrsinnig; verstört; unsinnig; geisteskrank; hirnverbrannt; geistesschwach; idiotenhaft-
blöde bijvoeglijk naamwoord
-
verrückt bijvoeglijk naamwoord
-
blöd bijvoeglijk naamwoord
-
idiotisch bijvoeglijk naamwoord
-
irre bijvoeglijk naamwoord
-
lächerlich bijvoeglijk naamwoord
-
dämlich bijvoeglijk naamwoord
-
blödsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
bescheuert bijvoeglijk naamwoord
-
gestört bijvoeglijk naamwoord
-
bekloppt bijvoeglijk naamwoord
-
wahnsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
närrisch bijvoeglijk naamwoord
-
unvernünftig bijvoeglijk naamwoord
-
irrsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
verstört bijvoeglijk naamwoord
-
unsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
geisteskrank bijvoeglijk naamwoord
-
hirnverbrannt bijvoeglijk naamwoord
-
geistesschwach bijvoeglijk naamwoord
-
idiotenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
-
maf (dwaas; gek; idioot)
blöde; verrückt; blödsinnig; idiotisch-
blöde bijvoeglijk naamwoord
-
verrückt bijvoeglijk naamwoord
-
blödsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
idiotisch bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor maf:
Synoniemen voor "maf":
Antoniemen van "maf":
Verwante definities voor "maf":
maffen:
Conjugations for maffen:
o.t.t.
- maf
- maft
- maft
- maffen
- maffen
- maffen
o.v.t.
- mafte
- mafte
- mafte
- maften
- maften
- maften
v.t.t.
- heb gemaft
- hebt gemaft
- heeft gemaft
- hebben gemaft
- hebben gemaft
- hebben gemaft
v.v.t.
- had gemaft
- had gemaft
- had gemaft
- hadden gemaft
- hadden gemaft
- hadden gemaft
o.t.t.t.
- zal maffen
- zult maffen
- zal maffen
- zullen maffen
- zullen maffen
- zullen maffen
o.v.t.t.
- zou maffen
- zou maffen
- zou maffen
- zouden maffen
- zouden maffen
- zouden maffen
diversen
- maf!
- maft!
- gemaft
- maffend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor maffen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schlafen | maffen; meuren; pitten; slapen | |
schlummern | maffen; meuren; pitten; slapen | dutten; een dutje doen; gedachteloos zijn; kruipen; sluimeren; sluipen; suffen; verborgen aanwezig zijn |