Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lummelen (Nederlands) in het Duits

lummelen:

lummelen werkwoord (lummel, lummelt, lummelde, lummelden, gelummeld)

  1. lummelen (lanterfanten; luieren; niksen; rondhangen; nietsdoen)
    bummeln; trödeln; herumlungern; herumsitzen; sich herumtreiben; herumstehen
    • bummeln werkwoord (bummele, bummelst, bummelt, bummelte, bummeltet, gebummelt)
    • trödeln werkwoord (trödele, trödelst, trödelt, trödelte, trödeltet, getrödelt)
    • herumlungern werkwoord (lungre herum, lungerst herum, lungert herum, lungerte herum, lungertet herum, herumgelungert)
    • herumsitzen werkwoord (sitze herum, sitzt herum, saß herum, saßt herum, herumgesessen)
    • sich herumtreiben werkwoord (treibe mich herum, treibst dich herum, treibt sich herum, trieb sich herum, triebt euch herum, sich herumgetrieben)
    • herumstehen werkwoord (stehe herum, stehst herum, steht herum, stand herum, standet herum, herumgestanden)

Conjugations for lummelen:

o.t.t.
  1. lummel
  2. lummelt
  3. lummelt
  4. lummelen
  5. lummelen
  6. lummelen
o.v.t.
  1. lummelde
  2. lummelde
  3. lummelde
  4. lummelden
  5. lummelden
  6. lummelden
v.t.t.
  1. heb gelummeld
  2. hebt gelummeld
  3. heeft gelummeld
  4. hebben gelummeld
  5. hebben gelummeld
  6. hebben gelummeld
v.v.t.
  1. had gelummeld
  2. had gelummeld
  3. had gelummeld
  4. hadden gelummeld
  5. hadden gelummeld
  6. hadden gelummeld
o.t.t.t.
  1. zal lummelen
  2. zult lummelen
  3. zal lummelen
  4. zullen lummelen
  5. zullen lummelen
  6. zullen lummelen
o.v.t.t.
  1. zou lummelen
  2. zou lummelen
  3. zou lummelen
  4. zouden lummelen
  5. zouden lummelen
  6. zouden lummelen
diversen
  1. lummel!
  2. lummelt!
  3. gelummeld
  4. lummelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor lummelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bummeln lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen aan de zwier gaan; banjeren; boemelen; de hort op gaan; gaan; kuieren; lopen; rondlopen; rondslenteren; rondwandelen; slenteren; stappen; uitgaan; verbeuzelen; verknoeien; verlummelen; wandelen; zich voortbewegen
herumlungern lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen
herumsitzen lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen niksen; rondhangen; rondlummelen
herumstehen lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen niksen; rondhangen; rondlummelen
sich herumtreiben lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen
trödeln lanterfanten; luieren; lummelen; nietsdoen; niksen; rondhangen banjeren; dralen; drentelen; druilen; etteren; flaneren; griepen; klieren; miezeren; sjokken; slenteren; talmen; teuten; treuzelen; voortsukkelen; zeiken

Verwante woorden van "lummelen":


lummelen vorm van lummel:

lummel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de lummel (boerenlul; hork)
    der Bauerntölpel; der ungeschliffener Kerl; der Lümmel; der ungehobelter Klotz; der Flegel; der Grobian
  2. de lummel (pummel; kinkel; vlegel)
    der Lümmel; der Schlingel; der Rüpel; der Flegel; der Grobian
    • Lümmel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Schlingel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Rüpel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Flegel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Grobian [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lummel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bauerntölpel boerenlul; hork; lummel boerenkinkel; heikneuter; lomperik
Flegel boerenlul; hork; kinkel; lummel; pummel; vlegel bengels; boef; boer; brutaal joch; brutale kerel; fielt; heikneuter; hork; jongen; kinkel; lomperd; mispunt; naarling; onbeschofte man; ongelikte beer; proleet; rakker; rekel; rotjoch; rotzak; schobbejak; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; stinkerd; stouterd; vlegel; vlegels
Grobian boerenlul; hork; kinkel; lummel; pummel; vlegel boer; brutale kerel; eikel; heikneuter; hond; hork; kinkel; klootzak; lomperd; lul; oetlul; onbeschofte man; proleet; rekel; schobbejak; schoelje; schoft; smeerlap; sodemieter; vlegel
Lümmel boerenlul; hork; kinkel; lummel; pummel; vlegel boerenkinkel; heikneuter; hufter; jongen; klootzak; rakker; rekel; stouterd
Rüpel kinkel; lummel; pummel; vlegel belhamel; hufter; jongen; klootzak; raddraaier; raddraaister; rakker; rekel; rouwdouwer; ruw iemand; schoffie; stouterd; vlegel; vlerk
Schlingel kinkel; lummel; pummel; vlegel bengels; boef; drommelse kerel; fielt; jongens; mispunt; naarling; picaro; rakkers; rekel; rotzak; schavuit; schelm; schobbejak; schoft; schurk; smeerlap; smiecht; stinkerd; vlegels
ungehobelter Klotz boerenlul; hork; lummel
ungeschliffener Kerl boerenlul; hork; lummel lomperik

Verwante woorden van "lummel":


Wiktionary: lummel


Cross Translation:
FromToVia
lummel Lummel lout — a rude violent man