Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor luim (Nederlands) in het Duits

luim:

luim [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de luim (nuk; kuur; gril; bui)
    die Laune; die Grille
    • Laune [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Grille [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de luim (opwelling; impuls; prikkel)
    der Impuls; der Reiz; der Einfall; die Laune; die Anregung; der Anreiz; der Anstoß; der Andrang; Stimulanz
    • Impuls [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Reiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Einfall [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Laune [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anregung [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Anreiz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Anstoß [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Andrang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stimulanz [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor luim:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Andrang impuls; luim; opwelling; prikkel aandrang; beroering; drang; drukte; geraas; heibel; heksenketel; herrie; het toestromen; het toevloeien; instroming; instroom; kabaal; lawaai; leven; oploopje; opschudding; pandemonium; rumoer; samenkomst; spektakel; toeloop; toestroom; tumult
Anregung impuls; luim; opwelling; prikkel aandriften; aanmoediging; aansporing; animering; driften; impuls; instigatie; instigaties; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
Anreiz impuls; luim; opwelling; prikkel aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; impuls; initiatief; instigatie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
Anstoß impuls; luim; opwelling; prikkel aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; doeltrap; duw; duwtje; initiatief; opwekking; por; prikkel; stimulans; stimulering; stoot; stootje; zet
Einfall impuls; luim; opwelling; prikkel denkbeeld; gedachte; gevoel; idee; instinct; intuïtie; inval; invasie; kijk; mening; oordeel; opinie; opvatting; politie-inval; visie; zienswijze
Grille bui; gril; kuur; luim; nuk krekel
Impuls impuls; luim; opwelling; prikkel aandriften; aanmoediging; aansporing; aanzet; animering; driften; gevoel; impuls; instinct; intuïtie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering
Laune bui; gril; impuls; kuur; luim; nuk; opwelling; prikkel bui; gemoedsgesteldheid; gemoedsstemming; gemoedstoestand; humeur; stemming
Reiz impuls; luim; opwelling; prikkel aai; aaiing; aanhalen; aanlokkelijkheid; aanmoediging; aansporing; aantrekkelijkheid; aantrekkingskracht; animering; attractiviteit; bekoorlijkheid; bekoring; betovering; bevalligheid; charme; fascinatie; gestreel; gratie; impuls; liefkozing; lieflijkheid; lieftalligheid; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering; streling; vleien
Stimulanz impuls; luim; opwelling; prikkel aanmoediging; aansporing; animering; impuls; instigatie; opwekking; prikkel; stimulans; stimulering

Verwante woorden van "luim":

  • luimen, luimpje