Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. lokken:
  2. lok:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor lokken (Nederlands) in het Duits

lokken:

lokken werkwoord (lok, lokt, lokte, lokten, gelokt)

  1. lokken (aanlokken; verleiden; weglokken; )
    verleiten; verlocken; verführen; bezaubern; mitlocken; betören; heranlocken; bestechen; ködern; herauslocken
    • verleiten werkwoord (verleite, verleitest, verleitet, verleitete, verleitetet, verleitet)
    • verlocken werkwoord (verlocke, verlockst, verlockt, verlockte, verlocktet, verlockt)
    • verführen werkwoord (verführe, verführst, verführt, verführte, verführtet, verführt)
    • bezaubern werkwoord (bezaubere, bezauberst, bezaubert, bezauberte, bezaubertet, bezaubert)
    • mitlocken werkwoord (locke mit, lockst mit, lockt mit, lockte mit, locktet mit, mitgelockt)
    • betören werkwoord (betöre, betörst, betört, betörte, betörtet, betört)
    • heranlocken werkwoord (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
    • bestechen werkwoord (besteche, bestichst, besticht, bestocht, bestochen)
    • ködern werkwoord (ködere, köderst, ködert, köderte, ködertet, geködert)
    • herauslocken werkwoord (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
  2. lokken (tevoorschijn lokken; dichtbijlokken)
    herauslocken; ködern; heranlocken; mitlocken
    • herauslocken werkwoord (locke heraus, lockst heraus, lockt heraus, lockte heraus, locktet heraus, herausgelockt)
    • ködern werkwoord (ködere, köderst, ködert, köderte, ködertet, geködert)
    • heranlocken werkwoord (locke heran, lockst heran, lockt heran, lockte heran, locktet heran, herangelockt)
    • mitlocken werkwoord (locke mit, lockst mit, lockt mit, lockte mit, locktet mit, mitgelockt)

Conjugations for lokken:

o.t.t.
  1. lok
  2. lokt
  3. lokt
  4. lokken
  5. lokken
  6. lokken
o.v.t.
  1. lokte
  2. lokte
  3. lokte
  4. lokten
  5. lokten
  6. lokten
v.t.t.
  1. heb gelokt
  2. hebt gelokt
  3. heeft gelokt
  4. hebben gelokt
  5. hebben gelokt
  6. hebben gelokt
v.v.t.
  1. had gelokt
  2. had gelokt
  3. had gelokt
  4. hadden gelokt
  5. hadden gelokt
  6. hadden gelokt
o.t.t.t.
  1. zal lokken
  2. zult lokken
  3. zal lokken
  4. zullen lokken
  5. zullen lokken
  6. zullen lokken
o.v.t.t.
  1. zou lokken
  2. zou lokken
  3. zou lokken
  4. zouden lokken
  5. zouden lokken
  6. zouden lokken
en verder
  1. ben gelokt
  2. bent gelokt
  3. is gelokt
  4. zijn gelokt
  5. zijn gelokt
  6. zijn gelokt
diversen
  1. lok!
  2. lokt!
  3. gelokt
  4. lokkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

lokken [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het lokken (verleiden)
    Locken; Verleiten
    • Locken [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Verleiten [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lokken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Locken lokken; verleiden krullen
Verleiten lokken; verleiden
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bestechen aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen; corrumperen; omkopen
betören aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken begoochelen; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen
bezaubern aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken begoochelen; beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; blij maken; in verrukking brengen; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken
heranlocken aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken doen naderen
herauslocken aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken aanleiding geven tot; naar buiten lokken; ophitsen; provoceren; uitdagen; uitlokken
ködern aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken in de val laten lopen; in de val lokken; in het nauw brengen; strikken
mitlocken aanlokken; dichtbijlokken; lokken; meelokken; tevoorschijn lokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken meeslepen; meesleuren; meetrekken; meetronen
verführen aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken beheksen; bekoren; betoveren; bevallen; blij maken; in verrukking brengen; in vervoering brengen; plezieren; verblijden; verheugd; verrukken; vervoeren
verleiten aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen; in vervoering brengen; vervoeren
verlocken aanlokken; lokken; meelokken; verleiden; verlokken; voortlokken; weglokken bekoren; bevallen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
verlocken verlokken

Verwante woorden van "lokken":


Wiktionary: lokken

lokken
verb
  1. jemanden mit Hilfe eines Versprechens zu einer Handlung bewegen

Cross Translation:
FromToVia
lokken anlocken; ködern bait — to attract with bait
lokken locken tempt — to attract, allure
lokken ködern; locken; anziehen attirertirer, faire venir à soi.

lokken vorm van lok:

lok [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de lok (haarlok)
    die Locke; die Haarlocke
    • Locke [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Haarlocke [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor lok:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Haarlocke haarlok; lok haarkrul; krul; krullende haarlok; krulletje
Locke haarlok; lok haarkrul; krul; krullende haarlok; krulletje

Verwante woorden van "lok":


Wiktionary: lok

lok
noun
  1. haarlok, pluk haar

Cross Translation:
FromToVia
lok Locke lock — length of hair

Verwante vertalingen van lokken