Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. letsel:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor letsel (Nederlands) in het Duits

letsel:

letsel [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het letsel (blessure)
    die Verletzung; die Blessur; die Verwundung; die Wunde
  2. het letsel (kwetsuur)
    die Verletzung; die Verwundung
  3. het letsel (kneuswond; kneuzing; bult; buil)
    die Quetschung; die Quetschwunde

Vertaal Matrix voor letsel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Blessur blessure; letsel kwetsuur; verwonding; wond
Quetschung buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
Quetschwunde buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel
Verletzung blessure; kwetsuur; letsel belediging; blessures; delict; gekneusd zijn; grief; kneuzing; krenking; kwetsing; kwetsuur; overtreding; pijn doen; vergrijp; verwonding; wond; zeer doen
Verwundung blessure; kwetsuur; letsel kwetsuur; verwonding; wond
Wunde blessure; letsel kwetsuur; verwonding; wond

Verwante woorden van "letsel":

  • letsels

Wiktionary: letsel

letsel
noun
  1. lichamelijke schade met name aangericht in een ongeluk of gevecht

Cross Translation:
FromToVia
letsel Verletzung; Läsion lesion — a wound or an injury