Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lasterend (Nederlands) in het Duits
lasterend:
-
lasterend (lasterlijk; kwaadsprekend)
verleumderisch; lästerlich; lästernd-
verleumderisch bijvoeglijk naamwoord
-
lästerlich bijvoeglijk naamwoord
-
lästernd bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor lasterend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
lästerlich | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | kwaadsprekend; lasterlijk; smadend |
lästernd | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | |
verleumderisch | kwaadsprekend; lasterend; lasterlijk | eerrovend; kwaadsprekend; lasterlijk; smadend |
lasterend vorm van lasteren:
-
lasteren (kwaadspreken; belasteren; smaden)
-
lasteren (kwaadspreken; roddelen; belasteren)
Conjugations for lasteren:
o.t.t.
- laster
- lastert
- lastert
- lasteren
- lasteren
- lasteren
o.v.t.
- lasterde
- lasterde
- lasterde
- lasterden
- lasterden
- lasterden
v.t.t.
- heb gelasterd
- hebt gelasterd
- heeft gelasterd
- hebben gelasterd
- hebben gelasterd
- hebben gelasterd
v.v.t.
- had gelasterd
- had gelasterd
- had gelasterd
- hadden gelasterd
- hadden gelasterd
- hadden gelasterd
o.t.t.t.
- zal lasteren
- zult lasteren
- zal lasteren
- zullen lasteren
- zullen lasteren
- zullen lasteren
o.v.t.t.
- zou lasteren
- zou lasteren
- zou lasteren
- zouden lasteren
- zouden lasteren
- zouden lasteren
diversen
- laster!
- lastert!
- gelasterd
- lasterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lasteren:
Verwante woorden van "lasteren":
Wiktionary: lasteren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• lasteren | → irrtümlicherweise anklagen; afterreden; anschwärzen; fälschlich beschuldigen; verleumden | ↔ calomnier — attaquer, blesser quelqu’un par des calomnies. |