Nederlands
Uitgebreide vertaling voor lassen (Nederlands) in het Duits
lassen:
-
lassen
-
lassen (aaneenlassen)
zusammenschweißen-
zusammenschweißen werkwoord
-
Conjugations for lassen:
o.t.t.
- las
- last
- last
- lassen
- lassen
- lassen
o.v.t.
- laste
- laste
- laste
- lasten
- lasten
- lasten
v.t.t.
- heb gelast
- hebt gelast
- heeft gelast
- hebben gelast
- hebben gelast
- hebben gelast
v.v.t.
- had gelast
- had gelast
- had gelast
- hadden gelast
- hadden gelast
- hadden gelast
o.t.t.t.
- zal lassen
- zult lassen
- zal lassen
- zullen lassen
- zullen lassen
- zullen lassen
o.v.t.t.
- zou lassen
- zou lassen
- zou lassen
- zouden lassen
- zouden lassen
- zouden lassen
en verder
- is gelast
diversen
- las!
- last!
- gelast
- lassend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor lassen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
Schweißen | lasnaden; lassen; welnaden | |
Schweißnaht | lasnaden; lassen; welnaden | las; lasnaad; naad; voeg; welnaad |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
schweißen | lassen | |
verschweißen | lassen | |
zusammenschweißen | aaneenlassen; lassen |
Verwante woorden van "lassen":
las:
-
de las (lasnaad; welnaad)
die Schweißnaht -
de las (samenvoeging; verbinding)
-
de las (tussenvoegsel; tussenstuk; tussenzetsel)