Nederlands

Uitgebreide vertaling voor land (Nederlands) in het Duits

land:

land [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het land (landmassa)
    Land; Ufer; der Wall
    • Land [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Ufer [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Wall [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. het land (natie; staat; rijk)
    Land; der Staat; Reich; die Nation
    • Land [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Staat [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Reich [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Nation [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. het land (landschap)
    die Landschaft; Land
    • Landschaft [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Land [das ~] zelfstandig naamwoord
  4. het land (platteland)
    die Provinz
    • Provinz [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor land:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Land land; landmassa; landschap; natie; rijk; staat bakermat; geboorteland; land van herkomst; land van oorsprong; platteland; thuisland; vaderland
Landschaft land; landschap bakermat; geboorteland; land van herkomst; land van oorsprong; thuisland; vaderland
Nation land; natie; rijk; staat bakermat; geboorteland; land van herkomst; land van oorsprong; natie; thuisland; vaderland; volk
Provinz land; platteland gebied; gewest; platteland; provincie; rayon; rechtsgebied; regio; ressort; rijksonderdeel; streek
Reich land; natie; rijk; staat koninkrijk; rijk
Staat land; natie; rijk; staat autoriteiten; openbaar gezag; overheid; rijksbestuur; staat
Ufer land; landmassa oever; oevers; vaste grond; wal; wallen; waterkant
Wall land; landmassa dam; dijk; keerdam; stadswal; stuw; stuwdam; vaste grond; veste; wal; waterkering
- rijk; staat

Verwante woorden van "land":


Synoniemen voor "land":


Verwante definities voor "land":

  1. wat geen stad is1
    • wij wonen op het (platte)land1
  2. wat niet door water bedekt is1
    • we stappen uit de boot, we gaan aan land1
  3. gebied binnen bepaalde grenzen met eigen regering1
    • in dit land wonen 14 miljoen mensen1

Wiktionary: land

land
noun
  1. gedeelte van het aardoppervlak dat boven water uitsteekt
  2. dat deel van de aardbodem dat geschikt is voor of gebruikt wordt voor bebouwing of landbouw en veeteelt
  3. een geografisch gebied aan één bepaald gezag onderworpen
  4. niet verstedelijkt gebied
  5. het eigen land, het land waar men geboren is

Cross Translation:
FromToVia
land Land country — region of land
land Land; Staat; Vaterland country — nation state
land Land land — part of Earth which is not covered by oceans or other bodies of water
land Land land — real estate or landed property
land Land land — country or region
land binnen- landlocked — surrounded by land
land Feld; Flur; Land; Acker; Parzelle champ — Terrain de campagne
land Bereich; Gebiet; Gegend; Region; Land contrée — géographie|fr certain étendue de pays.
land Scholle glèbeterre du domaine auquel un serf était attacher, à l’époque féodale, en sorte qu’on le vendre avec le fonds.
land Land; Erde terre — Surface de notre planète qui n’est pas recouverte par l’eau
land Boden; Erdboden; Grund; Terrain terresol sur lequel nous marcher, sur lequel les maisons construire, qui produire et nourrir les végétaux.

land vorm van landen:

landen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de landen
    die Länder
    • Länder [die ~] zelfstandig naamwoord

landen werkwoord (land, landt, landde, landden, geland)

  1. landen (aankomen op vliegveld)
    landen; einfliegen
    • landen werkwoord (lande, landst, landt, landte, landtet, gelandet)
    • einfliegen werkwoord (fliege ein, fliegst ein, fliegt ein, flog ein, flogt ein, eingeflogen)
  2. landen (terechtkomen; neerkomen; op de grond komen)
    zurechtkommen; hinunterkommen; hinkommen; an Land gehen; hingeraten; anlegen; herabsteigen
    • zurechtkommen werkwoord (komme zurecht, kommst zurecht, kommt zurecht, kam zurecht, kamet zurecht, zurechtgekommen)
    • hinunterkommen werkwoord (komme hinunter, kommst hinunter, kommt hinunter, kam hinunter, kamt hinunter, hinuntergekommen)
    • hinkommen werkwoord (komme hin, kommst hin, kommt hin, kam hin, kamt hin, hingekommen)
    • an Land gehen werkwoord
    • hingeraten werkwoord (gerate hin, geratest hin, geratet hin, geratete hin, geratetet hin, hingeratet)
    • anlegen werkwoord (lege an, legst an, legt an, legte an, legtet an, angelegt)
    • herabsteigen werkwoord (steige herab, steigst herab, steigt herab, stieg herab, stiegt herab, herabgestiegen)
  3. landen (neerdalen; afdalen; neerkomen; )
    absteigen; hinabsteigen; hinunterkommen; hinuntersteigen; niedersteigen; heruntersteigen; herabsteigen
    • absteigen werkwoord (steige ab, steigst ab, steigt ab, stieg ab, stieget ab, abgestiegen)
    • hinabsteigen werkwoord (steige hinab, steigst hinab, steigt hinab, stieg hinab, stieget hinab, hinabgestiegen)
    • hinunterkommen werkwoord (komme hinunter, kommst hinunter, kommt hinunter, kam hinunter, kamt hinunter, hinuntergekommen)
    • hinuntersteigen werkwoord (steige hinunter, steigst hinunter, steigt hinunter, stieg hinunter, stiegt hinunter, hinuntergestiegen)
    • niedersteigen werkwoord (steige nieder, steigst nieder, steigt nieder, stieg nieder, stiegt nieder, niedergestiegen)
    • heruntersteigen werkwoord (steige herunter, steigst herunter, steigt herunter, stieg herunter, stiegt herunter, heruntergestiegen)
    • herabsteigen werkwoord (steige herab, steigst herab, steigt herab, stieg herab, stiegt herab, herabgestiegen)

Conjugations for landen:

o.t.t.
  1. land
  2. landt
  3. landt
  4. landen
  5. landen
  6. landen
o.v.t.
  1. landde
  2. landde
  3. landde
  4. landden
  5. landden
  6. landden
v.t.t.
  1. ben geland
  2. bent geland
  3. is geland
  4. zijn geland
  5. zijn geland
  6. zijn geland
v.v.t.
  1. was geland
  2. was geland
  3. was geland
  4. waren geland
  5. waren geland
  6. waren geland
o.t.t.t.
  1. zal landen
  2. zult landen
  3. zal landen
  4. zullen landen
  5. zullen landen
  6. zullen landen
o.v.t.t.
  1. zou landen
  2. zou landen
  3. zou landen
  4. zouden landen
  5. zouden landen
  6. zouden landen
diversen
  1. land!
  2. landt!
  3. geland
  4. landend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor landen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Länder landen naties; volken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
absteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afklimmen; afstijgen; omlaagklauteren
an Land gehen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aan land gaan; aan wal gaan; debarkeren; ontschepen
anlegen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aan een touw vastleggen; aan land gaan; aan wal gaan; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanmeren; aantrekken; afmeren; beleggen; bevestigen; debarkeren; installeren; investeren; meren; monteren en aansluiten; ontschepen; plaatsen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vastzetten; verbinden; verzekeren
einfliegen aankomen op vliegveld; landen binnenstormen; binnenvliegen; invliegen
herabsteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen afkomen; afstappen; dalen; naar beneden gaan; naar beneden lopen; omlaaggaan; omlaagstappen
heruntersteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afkomen; afstappen; eraf klimmen; naar beneden gaan; naar beneden klimmen; naar beneden lopen; omlaag klauteren; omlaaggaan; omlaagstappen
hinabsteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afstappen; omlaagstappen
hingeraten landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen belanden; geraken; terecht komen; terechtkomen; verzeild raken; verzeilen
hinkommen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen aankomen; arriveren; correct zijn; juist zijn; kloppen; overeenstemmen; raken; slagen voor; terechtkomen; treffen
hinunterkommen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen; op de grond komen; terechtkomen afkomen
hinuntersteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen afkomen; afstappen; erafklimmen; omlaagstappen
landen aankomen op vliegveld; landen
niedersteigen afdalen; landen; naar beneden dalen; naar beneden komen; neerdalen; neerkomen; omlaagkomen
zurechtkommen landen; neerkomen; op de grond komen; terechtkomen op zijn pootjes terechtkomen; slagen voor

Verwante woorden van "landen":


Wiktionary: landen

landen
verb
  1. vanuit de zee, de lucht of de ruimte voet op vaste bodem zetten

Cross Translation:
FromToVia
landen landen land — to descend to a surface, especially from the air
landen landen land — to bring to land
landen landen atterrir — Arriver au voisinage de la terre (Sens général)

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van land