Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kruk (Nederlands) in het Duits

kruk:

kruk [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de kruk (zwengel; slinger)
    der Schwengel; der Kurbel; der Pendel
    • Schwengel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Kurbel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Pendel [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. de kruk (taboeret; pianokrukje; poef; krukje)
    die Krücke; der Hocker; der Schemel; der kleiner Hocker
  3. de kruk (deurklink; klink; hendel)
    die Krücke; der Hebel; die Klinke; der Griff; der Henkel; der Handgriff
    • Krücke [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Hebel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Klinke [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Griff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Henkel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Handgriff [der ~] zelfstandig naamwoord
  4. de kruk (klungel; klungelaar; stumper; stoethaspel)
    der Schuster; der Stümper; der Pfuscher
  5. de kruk (deurkruk; deurklink)
    der Türgriff; der Handgriff; der Henkel; der Stiel
    • Türgriff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Handgriff [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Henkel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Stiel [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kruk:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Griff deurklink; hendel; klink; kruk beugel; draagbeugel; gevest; greep; handel; handgreep; handvat; heft; hendel; hengsel; kolf
Handgriff deurklink; deurkruk; hendel; klink; kruk greep; handel; handgreep; handvat; heft; hendel; kolf
Hebel deurklink; hendel; klink; kruk
Henkel deurklink; deurkruk; hendel; klink; kruk beugel; draagbeugel; greep; handel; handgreep; handvat; heft; hendel; hengsel; kolf
Hocker kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret barkruk
Klinke deurklink; hendel; klink; kruk
Krücke deurklink; hendel; klink; kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret
Kurbel kruk; slinger; zwengel zwengels
Pendel kruk; slinger; zwengel
Pfuscher klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper beunhaas; klungels; knoeier; koekenbakker; prutser; prutsers; rommelaar
Schemel kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret voetbankje; voetenplank
Schuster klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper schoenlapper; schoenlappers; schoenmaker; schoenmakers
Schwengel kruk; slinger; zwengel spoorstok; zwengels
Stiel deurklink; deurkruk; kruk greep; halm; handel; handgreep; handvat; hendel; steel; stengel
Stümper klungel; klungelaar; kruk; stoethaspel; stumper arme drommel; beunhaas; druiloor; idioot; kalfskop; klungels; knoeier; knoeipot; koekenbakker; morser; oen; onnozelaar; onnozele; onnozele hals; prutser; prutsers; roffelaar; rommelaar; rund; schaapskop; schapenkop; stakker; stakkerd; stommeling; stommerd; stommerik; stumper; sukkel; sukkelaar; sul; zielenpiet
Türgriff deurklink; deurkruk; kruk deurknop
kleiner Hocker kruk; krukje; pianokrukje; poef; taboeret

Verwante woorden van "kruk":


Wiktionary: kruk

kruk
noun
  1. Medizin: mit einem Handgriff versehener Stock für an den Beinen verletzte oder gehbehinderte Personen

Cross Translation:
FromToVia
kruk Krücke crutch — device to assist in motion as a cane
kruk Hocker stool — a seat
kruk Krücke béquille — Canne surmontée d’un support
kruk Hocker; Taburett tabouret — Petit siège sans dossier