Nederlands
Uitgebreide vertaling voor kruisend (Nederlands) in het Duits
kruisend:
-
kruisend
Vertaal Matrix voor kruisend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
kreuzend | kruisend | |
schneidend | kruisend | bijtend; inbijtend; invretend; inwerkend; met sarcasme; op afgebeten toon; sarcastisch; scherp; scherpgerand; schril; snijdend |
kruisen:
-
kruisen (een kruis slaan)
-
kruisen (tegen de wind in varen; laveren)
Conjugations for kruisen:
o.t.t.
- kruis
- kruist
- kruist
- kruisen
- kruisen
- kruisen
o.v.t.
- kruiste
- kruiste
- kruiste
- kruisten
- kruisten
- kruisten
v.t.t.
- heb gekruist
- hebt gekruist
- heeft gekruist
- hebben gekruist
- hebben gekruist
- hebben gekruist
v.v.t.
- had gekruist
- had gekruist
- had gekruist
- hadden gekruist
- hadden gekruist
- hadden gekruist
o.t.t.t.
- zal kruisen
- zult kruisen
- zal kruisen
- zullen kruisen
- zullen kruisen
- zullen kruisen
o.v.t.t.
- zou kruisen
- zou kruisen
- zou kruisen
- zouden kruisen
- zouden kruisen
- zouden kruisen
en verder
- ben gekruist
- bent gekruist
- is gekruist
- zijn gekruist
- zijn gekruist
- zijn gekruist
diversen
- kruis!
- kruist!
- gekruist
- kruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor kruisen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bekreuzigen | een kruis slaan; kruisen | |
gegen den Wind einfahren | kruisen; laveren; tegen de wind in varen | |
kreuzen | een kruis slaan; kruisen | |
lavieren | kruisen; laveren; tegen de wind in varen | bevaren; koers zetten naar; koersen naar; navigeren; varen |