Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. kruis:
  2. kruisen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor kruis (Nederlands) in het Duits

kruis:

kruis [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het kruis (kruisvorm)
    Kreuz; die Last; die Kreuzform; die Bürde
    • Kreuz [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Last [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kreuzform [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Bürde [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. het kruis (gebaar na gebed)
    Kreuz; die Heimsuchung
  3. het kruis (edele delen)
    der edle Teile
  4. het kruis (kwel; droefenis; ongeluk; )
    die Qual; der Kummer; die Folter; die Quälerei
    • Qual [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Kummer [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Folter [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Quälerei [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor kruis:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bürde kruis; kruisvorm draaglast; gevoelslast; last
Folter droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart foltering; pijnbank
Heimsuchung gebaar na gebed; kruis beproeving; bezoeking; ergernis; grief; kwelling; nood; temptatie
Kreuz gebaar na gebed; kruis; kruisvorm gevoelslast; klaver; kruis anatomie; kruisje; last; stuit
Kreuzform kruis; kruisvorm
Kummer droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart droefenis; gelazer; leed; narigheid; pijn; smart; smarten; trammelant; treurnis; verdriet
Last kruis; kruisvorm cargo; draaglast; druk; gelazer; gevoelslast; lading; last; lasten van een lastdier; moeilijkheid; narigheid; oplage; penarie; probleem; trammelant; uitgave; vracht
Qual droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart agonie; grief; kwelling; nood; torment; verschrikking
Quälerei droefenis; kruis; kwel; leed; ongeluk; pijn; rouw; smart mishandeling; molestatie; plagerij
edle Teile edele delen; kruis
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
Qual kwelling

Verwante woorden van "kruis":


Wiktionary: kruis

kruis
noun
  1. umgangssprachlich: Bereich des Rückens
  2. Musik: Zeichen zur Erhöhung eines Tones um einen Halbton
  3. Marterpfahl mit einem Querbalken in der Antike
  4. aus zwei sich schneidenden Linien bestehendes Zeichen
  5. Symbol

Cross Translation:
FromToVia
kruis Kreuz cross — geometrical figure
kruis Kreuz cross — wooden post with a perpendicular beam, used for crucifixion
kruis Kreuzzeichen cross — gesture made by Christians
kruis Schritt crotch — area of a person’s body
kruis Kreuz; Totenkreuz dagger — a text character
kruis Kopf heads — side of coin
kruis Crux; Kreuz; Kreuzkasten croix — antiq|fr sorte de gibet où l’on attachait, dans l’antiquité, certains criminels.
kruis Gabel fourchette — Ustensile de table
kruis Lende lombes — Parties musculaires

kruisen:

kruisen werkwoord (kruis, kruist, kruiste, kruisten, gekruist)

  1. kruisen (een kruis slaan)
    kreuzen; bekreuzigen
    • kreuzen werkwoord (keuze, keuzst, keuzt, keuzte, keuztet, gekreuzt)
    • bekreuzigen werkwoord
  2. kruisen (tegen de wind in varen; laveren)
    lavieren; gegen den Wind einfahren

Conjugations for kruisen:

o.t.t.
  1. kruis
  2. kruist
  3. kruist
  4. kruisen
  5. kruisen
  6. kruisen
o.v.t.
  1. kruiste
  2. kruiste
  3. kruiste
  4. kruisten
  5. kruisten
  6. kruisten
v.t.t.
  1. heb gekruist
  2. hebt gekruist
  3. heeft gekruist
  4. hebben gekruist
  5. hebben gekruist
  6. hebben gekruist
v.v.t.
  1. had gekruist
  2. had gekruist
  3. had gekruist
  4. hadden gekruist
  5. hadden gekruist
  6. hadden gekruist
o.t.t.t.
  1. zal kruisen
  2. zult kruisen
  3. zal kruisen
  4. zullen kruisen
  5. zullen kruisen
  6. zullen kruisen
o.v.t.t.
  1. zou kruisen
  2. zou kruisen
  3. zou kruisen
  4. zouden kruisen
  5. zouden kruisen
  6. zouden kruisen
en verder
  1. ben gekruist
  2. bent gekruist
  3. is gekruist
  4. zijn gekruist
  5. zijn gekruist
  6. zijn gekruist
diversen
  1. kruis!
  2. kruist!
  3. gekruist
  4. kruisend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor kruisen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bekreuzigen een kruis slaan; kruisen
gegen den Wind einfahren kruisen; laveren; tegen de wind in varen
kreuzen een kruis slaan; kruisen
lavieren kruisen; laveren; tegen de wind in varen bevaren; koers zetten naar; koersen naar; navigeren; varen

Verwante woorden van "kruisen":


Wiktionary: kruisen

kruisen
verb
  1. Biologie: Tiere oder Pflanzen verschiedener Art, Rasse, Gattung oder Sorte zur Paarung bzw. geschlechtlichen Vereinigung bringen

Cross Translation:
FromToVia
kruisen kreuzen cross — travel in a direction or path that will intersect with that another

Verwante vertalingen van kruis