Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. koeken:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor koekens (Nederlands) in het Duits

koekens vorm van koeken:

koeken [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de koeken
    die Kuchen
    • Kuchen [die ~] zelfstandig naamwoord

koeken werkwoord (koek, koekt, koekte, koekten, gekoekt)

  1. koeken
    pappen
    • pappen werkwoord (pappe, pappst, pappt, pappte, papptet, gepappt)

Conjugations for koeken:

o.t.t.
  1. koek
  2. koekt
  3. koekt
  4. koeken
  5. koeken
  6. koeken
o.v.t.
  1. koekte
  2. koekte
  3. koekte
  4. koekten
  5. koekten
  6. koekten
v.t.t.
  1. heb gekoekt
  2. hebt gekoekt
  3. heeft gekoekt
  4. hebben gekoekt
  5. hebben gekoekt
  6. hebben gekoekt
v.v.t.
  1. had gekoekt
  2. had gekoekt
  3. had gekoekt
  4. hadden gekoekt
  5. hadden gekoekt
  6. hadden gekoekt
o.t.t.t.
  1. zal koeken
  2. zult koeken
  3. zal koeken
  4. zullen koeken
  5. zullen koeken
  6. zullen koeken
o.v.t.t.
  1. zou koeken
  2. zou koeken
  3. zou koeken
  4. zouden koeken
  5. zouden koeken
  6. zouden koeken
en verder
  1. is gekoekt
diversen
  1. koek!
  2. koekt!
  3. gekoekt
  4. koekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor koeken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Kuchen koeken biscuit; biscuitje; biskwietje; cake; gebak; gebakje; kaakje; kleine kaak; koek; koekje; korstgebak; oud mens; taart; taartje
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
pappen koeken

Verwante woorden van "koeken":


Wiktionary: koeken

koeken
verb
  1. tot een klont, een koek worden