Overzicht
Nederlands naar Duits:   Meer gegevens...
  1. knuppelen:
  2. knuppel:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor knuppelen (Nederlands) in het Duits

knuppelen:

knuppelen werkwoord (knuppel, knuppelt, knuppelde, knuppelden, geknuppeld)

  1. knuppelen
    prügeln; hauen
    • prügeln werkwoord (prügele, prügelst, prügelt, prügelte, prügeltet, geprügelt)
    • hauen werkwoord (haue, haust, haut, hieb, hiebt, gehauen)

Conjugations for knuppelen:

o.t.t.
  1. knuppel
  2. knuppelt
  3. knuppelt
  4. knuppelen
  5. knuppelen
  6. knuppelen
o.v.t.
  1. knuppelde
  2. knuppelde
  3. knuppelde
  4. knuppelden
  5. knuppelden
  6. knuppelden
v.t.t.
  1. heb geknuppeld
  2. hebt geknuppeld
  3. heeft geknuppeld
  4. hebben geknuppeld
  5. hebben geknuppeld
  6. hebben geknuppeld
v.v.t.
  1. had geknuppeld
  2. had geknuppeld
  3. had geknuppeld
  4. hadden geknuppeld
  5. hadden geknuppeld
  6. hadden geknuppeld
o.t.t.t.
  1. zal knuppelen
  2. zult knuppelen
  3. zal knuppelen
  4. zullen knuppelen
  5. zullen knuppelen
  6. zullen knuppelen
o.v.t.t.
  1. zou knuppelen
  2. zou knuppelen
  3. zou knuppelen
  4. zouden knuppelen
  5. zouden knuppelen
  6. zouden knuppelen
en verder
  1. ben geknuppeld
  2. bent geknuppeld
  3. is geknuppeld
  4. zijn geknuppeld
  5. zijn geknuppeld
  6. zijn geknuppeld
diversen
  1. knuppel!
  2. knuppelt!
  3. geknuppeld
  4. knuppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor knuppelen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hauen knuppelen beuken; bomen kappen; bonken; een klap geven; hakken; hameren; hard slaan; hengsten; houwen; kappen; meppen; omhakken; rammen; ranselen; schoppen; slaan; timmeren; trappen; trappen geven; vellen
prügeln knuppelen ranselen

Verwante woorden van "knuppelen":


Wiktionary: knuppelen


Cross Translation:
FromToVia
knuppelen aufzehren; erschöpfen sap — strike with a sap

knuppel:

knuppel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de knuppel (ploertendoder; knots)
    der Totschläger; der Knüppel; die Knute; die Keule
    • Totschläger [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Knüppel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Knute [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Keule [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. de knuppel (knoet)
    der Knüppel
    • Knüppel [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor knuppel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Keule knots; knuppel; ploertendoder stuitstuk
Knute knots; knuppel; ploertendoder
Knüppel knoet; knots; knuppel; ploertendoder
Totschläger knots; knuppel; ploertendoder moordenaar

Verwante woorden van "knuppel":

  • knuppelen, knuppels, knuppeltje, knuppeltjes

Wiktionary: knuppel

knuppel
noun
  1. korte dikke stok, bedoeld om lijfstraf mee uit te delen

Cross Translation:
FromToVia
knuppel Keule; Schläger bat — club
knuppel Knüppel bludgeon — short heavy club
knuppel Bengel; Keule club — weapon
knuppel Knüppel cudgel — a short heavy club with a rounded head used as a weapon

Computer vertaling door derden: