Nederlands
Uitgebreide vertaling voor klinkend (Nederlands) in het Duits
klinkend:
-
klinkend
Vertaal Matrix voor klinkend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klingend | klinkend | klankvol; zangerig |
schallend | klinkend | galmend; klankvol; schallend; weerklinkend |
klinkend vorm van klinken:
-
klinken (klank voortbrengen; luiden)
-
klinken (spijkeren; vastnagelen; timmeren; vastspijkeren; vastslaan)
hämmern; tischlern; nageln; einhämmern; schlagen; annageln; festnageln; Nägel einschlagen-
einhämmern werkwoord (hämmere ein, hämmerst ein, hämmert ein, hämmerte ein, hämmertet ein, eingehämmert)
-
festnageln werkwoord (nagle fest, nagelst fest, nagelt fest, nagelte fest, nageltet fest, festgenagelt)
-
Nägel einschlagen werkwoord
-
klinken (vastklinken)
Conjugations for klinken:
o.t.t.
- klink
- klinkt
- klinkt
- klinken
- klinken
- klinken
o.v.t.
- klonk
- klonk
- klonk
- klonken
- klonken
- klonken
v.t.t.
- heb geklonken
- hebt geklonken
- heeft geklonken
- hebben geklonken
- hebben geklonken
- hebben geklonken
v.v.t.
- had geklonken
- had geklonken
- had geklonken
- hadden geklonken
- hadden geklonken
- hadden geklonken
o.t.t.t.
- zal klinken
- zult klinken
- zal klinken
- zullen klinken
- zullen klinken
- zullen klinken
o.v.t.t.
- zou klinken
- zou klinken
- zou klinken
- zouden klinken
- zouden klinken
- zouden klinken
diversen
- klink!
- klinkt!
- geklonken
- klinkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor klinken:
Verwante woorden van "klinken":
Synoniemen voor "klinken":
Verwante definities voor "klinken":
Wiktionary: klinken
klinken
Cross Translation:
verb
klinken
-
een bepaalde klank voortbrengen
- klinken → klingen
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klinken | → läuten; klingeln | ↔ ring — to produce the sound of a bell or a similar sound |
• klinken | → klingen | ↔ ring — of something spoken or written, to appear to be, to seem, to sound |
• klinken | → klingen; erklingen | ↔ sound — to produce a sound |
• klinken | → anläuten; klingeln; anklingeln; hallen; klingen; läuten; schallen; tönen; gellen | ↔ sonner — rendre un son. |